Tuinjudaspenning - Lunaria annua
Het zaad de Tuinjudaspenning kiemt vrij laat in de zomer en vormt in de herfst kiemplanten met grote bladen, waaruit meestal het volgend jaar de bloemdragende stengels ontstaan. De stengeis en bladen zijn zwak ruw behaard door uitgespreide haren. De stengel is rechtopstaand, meest vertakt. De bladen zijn groot, met hartvormigen voet, ongelijk getand, de onderste lang-, de hoogere korter gesteeld, de bovenste bijna zittend.
De bloemen staan in eindelingsche en bladokselstandige trossen, zijn purperkleurig en vrij groot. De kelkbladen zijn opgericht, purperbruin. De hauwtjes zijn langgesteeld, zeer groot, eirond, aan weerskanten afgerond, afgeplat, boven de inhechting van de kelk gesteeld, aan uitstaande stelen hangend. De kleppen zijn vlak, zonder nerven. De stijl is draadvormig, 6-8 mm lang. De zaden zijn niet talrijk, groot, niervormig, samengedrukt, gevleugeld en staan in 2 rijen. 3-10 dm. mei, juni.
Bosvergeet-mij-nietje - Myosotis sylvatica (rode lijst: Zeer zeldzaam)
Het Bosvergeet-mij-nietje heeft een schuinen, korte wortelstok, waaruit verscheiden rechtopstaande, stijve, eenigszins dikke en kantige, al of niet vertakte, dicht ruw behaarde stengels komen. De bladen zijn langwerpig of langwerpig- lancetvormig, min of meer spits, ruw behaard, de onderste zijn spatelvormig, gesteeld en vormen een roset, de bovenste zijn zittend met bredere voet.
De bloemen zijn vrij groot (4-8 mm), iets welriekend en staan in onbebladerde, ten slotte lange en losse, ongevorkte bijschermen. De kelk is klein met een buis, die voor het meerendeel gekromde haren draagt. De bloemkroon is hemelsblauw, zelden wit, met een buis, die even lang is als de kelk en een vlakken zoom, die langer dan de buis is. De vruchtstelen zijn dun, uitgespreid, de onderste zijn 2 a 3 maal zoolang als de kelk, deze heeft na de vruchttoestand opgerichte, niet samenneigende slippen. De vrucht is glad, rondachtig-eirond, iets toegespitst, naar buiten bol. Tweejarig en overblijvend. 1,5-4,5 dm. Mei, Juni.
Deze soort gelijkt soms veel op M. palustris, doch is er gemakkelijk door de beharing, de dieper gedeelden kelk, de in een roset staande wortelbladen en de vroegeren bloeitijd van te onderscheiden. Van M. intermedia, waarmee zij ook verward wordt, onderscheidt zij zich door de grootere bloemen met vlakken zoom.
Pontische rododendron - Rhododendron ponticum
De pontische rododendron is een plant uit de heidefamilie (Ericaceae) die van nature voorkomt in zuidelijk Europa en Klein-Aziƫ, maar veel aangeplant wordt vanwege de mooie bloemen. De struik komt in Nederland verwilderd voor op buitenplaatsen en in bossen, vooral op zandgrond. Als tuinplant is de pontische rododendron geschikt voor de vorming van een heg. De struik plant zich voort door zaden en vegetatief door beworteling van de grond rakende takken. Het is een groenblijvende struik met een hoogte van 4 m of meer. De plant heeft een bruinachtig grijze schors, die ingedeeld is in rechthoekige patronen. De elliptische tot omgekeerd lancetvormige bladeren lijken op die van de laurier en worden maximaal 25 cm lang. Ze zijn leerachtig, de bovenzijde is glanzend en donkergroen, de onderzijde is lichter. Het blad is giftig voor vee.
Spaanse hyacint - Hyacinthoides hispanica
De Spaanse hyacint is inheems in Spanje en Portugal, maar wordt sporadisch als verwilderde tuinplant in Nederland en Belgiƫ aangetroffen. De soort wordt vrijwel niet meer toegepast als tuinplant waardoor verwilderde waarnemingen van deze soort zeldzaam zijn. Waarnemingen van Hyacinthus x massartiana daarentegen, de kruising met Wilde hyacint ( Hyacinthus non-scripta ), is een zeer populaire tuinplant en verwildert zeer gemakkelijk. De toenemende verspreiding van de kruising, bedreigt de wilde populaties van Wilde hyacint in West-Belgie. De nog zuivere exemplaren van Wilde hyacint en Spaanse hyacint in Nederland en de rest van Belgie zijn waarschijnlijk grotendeels opgenomen in de bastaardpopulaties, waardoor deze bijna niet meer te vinden zijn. Spaanse hyacint bloeit van mei tot juni, wordt ongeveer 50 cm hoog en staat in schaduwrijke bossen.
Daslook - Allium ursinum
Daslook komt in geheel Europa voor in bossen, op beschaduwde, grazige plaatsen en aan slootkanten en is bij ons vrij zeldzaam. Deze plant is onbehaard en riekt sterk naar uien. De stengel is rechtopstaand, meestal driekantig, zeer sappig. De 2 bladen zijn wortelstandig, vlak, omhullen de stengel niet, zijn elliptisch-lancetvormig, 2-5 cm breed, spits, vrij plotseling in een ongeveer even lange steel versmald, omgekeerd (de donkergroene onderzijde naar boven gekeerd, de blekere bovenzijde naar onderen staand), korter dan de stengel, in de knoptoestand opgerold.
De bloemschede is 2-kleppig, spoedig afvallend, even lang als of langer dan de bloemstelen. De bloeiwijze draagt geen bolletjes, is schermvormig, vlak, rijkbloemig. De bloemstelen zijn tot 2 cm lang. De bloemen zijn vrij groot, de stelen ruim 2 maal zo lang als de bloemen. Het bloemdek is sneeuwwit, stervormig uitgespreid. De bloemdekbladen zijn lijn-lancetvormig, tot 1 cm lang, spits of iets stomp, afvallend. De meeldraden zijn in het bloemdek ingesloten met priemvormige helmdraden, die aan de voet van het bloemdek zijn ingeplant. Het vruchtbeginsel is platgedrukt bolrond met een draadvormige stijl en een stompe stempel. De vrucht heeft 3 diepe groeven. 1-3 dm. mei, begin juni.
Kleine maagdenpalm - Vinca minor
De Kleine maagdenpalm heeft liggende, onbehaarde, vertakte stengels en weinig bebladerde, rechtopstaande, 10-20 cm lange, bloemdragende takken. De bladen zijn lederachtig, glanzend, langwerpig tot lancetvormig, meest aan weerszijden spits, kaal, aan de top van de bladsteel aan weerszijden van een klier voorzien.
De bloemen zijn alleenstaand op stelen, die korter of langer zijn dan de bladen en de bloemkroon. De kelkslippen zijn lancetvormig, stomp, kaal, 3-4 maal zo kort als de bloemkroonbuis. De bloemkroon is meest lichtblauw, zelden wit, 5-slippig, ongeveer 3 cm breed, de slippen zijn meest scheef afgeknot, stomp. De vruchtjes staan uiteen, zijn toegespitst en lichtbruin, Overblijvend. 1,5-3 dm. april, mei.
Kruisbladige wolfsmelk - Euphorbia lathyris (rode lijst: Zeldzaam)
Kruisbladige wolfsmelk is kaal en donkergroen. Uit de witte penwortel komt een rechtopstaande, dikke, bovenvertakte stengel, die in het eerste jaar dichtbebladerd is, maar in het 2e beneden geen bladen heeft. Vooral in de jeugd staan de bladen kruiselings. De bladen zijn langwerpig-lancetvormig, stomp, stekelpuntig, vanonder bleker, zittend, iets perkamentachtig. De bovenste hebben een hartvormige voet.
Het scherm is zeer groot, 2-4-stralig, de stralen eerst gaffelvormig, daarna meer als een schroef vertakt. De omwindselbladen hebben dezelfde vorm als de stengelbladen, die van de omwindseltjes zijn langwerpig-lancetvormig of langwerpig-eirond, spits, stekelpuntig, met hartvormige voet. De klieren zijn kort en stomp, 2-hoornig, lichtgeel. De doosvruchten zijn zeer groot (2 cm), de vruchtjes aan de rugzijde afgerond, in gedroogde staat zwakrimpelig. De zaden (5 mm) zijn netvormig-gerimpeld, lichtbruin, iets gemarmerd.
Blauweregen - Wisteria sinensis (Sims) Sweet
Blauweregen is een geslacht van een tiental houtige slingerplanten die van oorsprong voorkomen in de Verenigde Staten, China, Korea en Japan. Ze kunnen zowel linkswindend (bijvoorbeeld de Chinese blauweregen) als rechtswindend zijn (bijvoorbeeld de Japanse blauweregen). Deze planten kunnen tot 20 meter hoog klimmen en tot 10 meter breed worden en worden vrij vaak als sierplant aangeplant.