De Eekhoorn neemt de tijd om nootjes en zaden te eten.
De ondersoort die in Nederland voorkomt (Sciurus vulgaris russus) heeft een kop-romp lengte van gemiddeld 216 mm en weegt gemiddeld 310-315 g (in de zomer). Deze ondersoort heeft een West-Europese verspreiding en is waarschijnlijk groter dan de ondersoort die voorkomt op de Britse eilanden (Sciurus vulgaris leucourus). Eekhoorns hebben oorpluimen in de winter en een grote pluimstaart, die naast de signaalfunctie (het maken van zwaaiende en golvende bewegingen als ze zich onzeker of bedreigd voelen) dient voor het evenwicht bij het springen en regeling van de lichaamstemperatuur. De kleur van de pels kan variƫren van rood tot bruin, zandkleurig, grijs of zwart, met een witte buik. In de winter zijn de flanken wat grijzer. Ze hebben 4 tenen aan de voor- en 5 aan de achterpoten, met scherpe nageltjes om goed te kunnen klimmen. Een opvallend kenmerk zijn de onderkaak helften die los van elkaar kunnen bewegen, waardoor ze gemakkelijk noten kunnen openkraken.
Doordat de eekhoorn bij ons geen al te hoge dichtheden bereikt, gebeurt het afstrippen van bast en schors en het opeten van knoppen en scheuten meestal niet in die mate dat er economische schade optreedt aan bomen en struiken. Wel kunnen eekhoorns in tuinen de volledige voorraad hazel- of okkernoten opeten, wat de meeste mensen gelukkig niet erg vinden. Bij het opeten van vogeleitjes en jonge vogeltjes is de impact van eekhoorns waarschijnlijk verwaarloosbaar en ondergeschikt aan die van andere vogelpredators.
Eekhoorns worden er vaak van beschuldigd de natuurlijke verjonging van bossen tegen te gaan. Het is echter zeer onwaarschijnlijk dat, zeker in jaren met veel zaden, deze allemaal opgegeten worden door eekhoorns en andere zaadetende diersoorten. Het begraven van zaden heeft daarbij ook een positieve invloed op de kieming en verspreiding van deze boomsoorten, omdat de eekhoorns zeker niet alle zaden van hun wintervoorraad terugvinden.