Deze sloot herbergt een schat aan levende wezens.
Een slootkant is een schatkamer van insecten. Het wemelt er van de sprinkhanen en libellen en juffers. Graslanden zoals wegbermen en slootkante zijn het habitat van deze insecten. Libellen en juffers zoeken het in de buurt waar water te vinden is. Poelen en slootjes bijvoorbeeld. De meeste sprinkhanen komen voor in structuurrijke droge en vochtige graslanden, heide en stuifzand. De belangrijkste bedreiging voor sprinkhanen is dan ook het dichtgroeien van dit soort terreinen met struiken en bomen en het verdwijnen van onbegroeide terreindelen, zoals zandige plekken. Hierdoor kunnen de dieren niet meer genoeg opwarmen en verdwijnen eiafzetplaatsen. Een ander probleem is dat het beheer soms te intensief en grootschalig is, waarmee de structuurvariatie verdwijnt. Door meer gefaseerd te maaien of terreindelen uit de begrazing te houden is dit te ondervangen.
Links; een vrouwtje uit de Chorthippus biguttulus-groep, rechts; een Kustsprinkhaan (Chorthippus albomarginatus)
Op de linker foto (boven) zien we mogelijk een Ratelaar vrouwtje, maar omat de vrouwtjes van de Ratelaar, Bruine Sprinkhaan en de Snortikker niet van elkaar te onderscheiden zijn, spreken we van Chorthippus biguttulus-groep. De Ratelaar is een algemene bruine veldsprinkhaan op de zandgronden, die lokaal zeer talrijk kan zijn. De lichaamskleur is over het algemeen bruin, waarbij het achterlijf van het mannetje rood aanloopt. Soms komt een variant voor met groen op de bovenkant. Van de uiterlijke kenmerken is van belang dat de halskielen x-vormig ingeknikt zijn en dat bij de mannetjes de voorrandcel van de vleugel sterk verbreed is. Ook de cel daarna is bij de mannetjes duidelijk verbreed, bovendien treedt vanaf de basis die verbreding plotseling op.
De Kustsprinkhaan is een veldsprinkhaan met zeer rechte zijkielen op het halsschild, goed ontwikkelde vleugels en een achterknie die dezelfde kleur heeft als de achterdij. Kustsprinkhanen komen vooral voor in voedselrijkere graslanden op eigenlijk alle grondsoorten van Nederland. Op vindplaatsen zitten ze in aantal, vooral op de laagveengronden kunnen ze massaal optreden.
Bruine Sprinkhaan (Chorthippus brunneus)
Een bruine sprinkhaan met sterk ingeknepen halskielen. Zelden zijn de dieren groen van boven. De vleugels steken voorbij de achterknie, vooral bij de mannetjes. De voorvleugel heeft bij de mannetjes geen verbrede rand met cellen (costaalveld). De drie soorten Bruine Sprinkhaan, Ratelaar en Snortikker lijken zeer sterk op elkaar. De mannetjes zijn gemakkelijk op geluid te determineren. De vrouwtjes van Ratelaar, Bruine Sprinkhaan en Snortikker zijn niet te onderscheiden.
Tengere pantserjuffer (Lestes virens)
Bij de mannetjes van de Tengere pantserjuffer is S2 niet blauw berijpt, een verschil met de Gewone- en de Tangpantserjuffer. Het achterhoofd is aan de onderzijde geel. De enige andere soort met dit kenmerk is de Zwervende pantserjuffer, maar die heeft een tweekleurig pterostigma en oogt in z'n geheel lichter dan de Tengere pantserjuffer.