Het informatiebord aan het Beleven.
Het Beleven wordt gevoed door regenwater. Het natuurgebied bestaat pas sinds 2008. Over een oppervlakte van 85 hectare (dat is bijna 1 km²) werd de met mest verzadigde bodemlaag verwijderd: 120.000 m³. Het gebied, dat vroeger voor een groot deel bestond uit heide met vennen en moerassen, is in de loop van de vorige eeuw ontgonnen. Daardoor raakte het natuurlijk systeem verstoord. Het gebied is het gebied in handen gekomen van het Brabants Landschap, die het voor een groot deel terugbracht in de 'oude staat'.
Het ven is omringd door bloemrijk grasland en bosschages. Bij overvloedige regenval ontstaat er in het binnengebied een ven van twintig hectaren. Omdat het zo ondiep is, wordt het ven niet gevoed met grondwater maar enkel door regenwater en krijgen waterminnende planten volop de ruimte om het geheel 'aan te kleden'. Bij langdurig regenval wordt het, te veel aan regenwater afgevoerd door een regelbare stuw, waarbij het water via een ondergronds buizenstelsel in de Belevenscheloop uit mondt. Stuwen in de waterlopen zorgen voor een gecontroleerde afvoer. Als regen lang uitblijft komt het Beleven voor het grootste deel droog te staan.
De Belevenscheloop (of: Belevense Loop) is een klein beekje dat ontspringt in de omgeving van het natuurgebied 'Beleven', ten westen van het Noord-Brabantse Reusel, een grensdorp met het Belgische Arendonk. De beek is een van de bron-beken van het beekje de Reusel. Het Hoevensche loopje mondt weer uit in de Belevenvenscheloop, waarna het beekje de 'Reusel' heet. Het landschap rondom de beek is afwisselend met bos en akkers net zoals de rest van de streek waarin de beek is gelegen, de Kempen. In de bovenloop van het beekje vindt men het natuurgebied Beleven. Verderop is het dorp Reusel gelegen. De beek stroomt in z'n geheel door de zandgronden van de Kempen. Omdat de Kempen op een horst gelegen zijn, ligt de bron op de voor Noord-Brabant aanzienlijke hoogte van 30-31 meter boven NAP. De lengte van de beek is ongeveer 3 kilometer.
In de oeverbegroeiing van de Belevenscheloop komen veel vogels en insecten voor. Zo broeden er de Wilde eens, Waterhoen Meerkoed, Kleine karekiet, Blauwborst, Grasmus en Rietgors. Onder de insecten mogen diverse libelle en juffers genoemd worden. maar ook diverse dag- en nachtvlinder, honingbijen en hommels.
Ook het Beleven en omstreken heeft last van Wilde zwijnen. In de Belevenscheloop zijn wroetsporen terug te vinden.
De Wilde zwijnen rukken steeds verder op in de Brabantse Kempen. Een deel trekt vanuit Duitsland en de Belgische Ardennen langzaam deze kant op. Ook zijn er enkele groepen die uitgezet zijn door liefhebbers die er op een gegeven moment van af wilden, zonder te weten wat voor schaden de landbouw en de natuur daar van ondervindt. Het wilde zwijn behoort tot de in Nederland van nature voorkomende zoogdieren. In 1826 stierven ze uit door overbejaging. Dat veranderde in 1907 toen in opdracht van prins Hendrik, echtgenoot van Koningin Wilhelmina, wilde zwijnen uit Tsjechië en Mecklenburg werden uitgezet in Kroondomein Het Loo. Zo kon Hendrik ook in Nederland de zwijnenjacht beoefenen. Het tweede gebied is Nationaal Park De Meinweg in Limburg.
Voor het overige deel van Nederland hanteert men een zogenaamd nulstand beleid, wat wil zeggen dat men ze liever helemaal ziet verdwijnen. Toch weten de wilde zwijnen zich in enkele regio's ver buiten hun officiële leefgebied goed te handhaven en zelfs uit te breiden, mede omdat er veel weerstand vanuit de maatschappij is voor het afschieten van grote zoogdieren en jagers moedwillig niet alle wilde zwijnen afschieten. Wilde zwijnen zijn van nature niet dagactief, maar in de schemering en 's nachts actief. Het zijn omnivoren en eten veel gewassen als maïs, erwten, bonen, sommige aardappelrassen, granen, bieten en eikels, kastanjes en op de grond gevallen fruit. De wilg dient als bron voor vitamine A-inname. Paddenstoelen worden niet gegeten, terwijl ze wel dierlijke eiwitten innemen door het eten van gewonde dieren, jonge vogels, hagedissen, regenwormen, muizen en aas. Vaak wroeten ze met hun gevoelige snuit in de bodem. Door dit gewroet komt de minerale ondergrond vrij waardoor bepaalde zaden beter ontkiemen.