zondag 6 januari 2019

Boswandeling in de Witrijt-Bergeijk

Vanmorgen ging ik voor een wandeling naar de bossen aan de noordzijde van de Postelseweg in de Witrijt. Daar zijn oude bossen, met veel fijnspar. Het duurde maar even voordat ik al wat moois zag. Glanzend druivenpitje, een slijmzwam, was het eerste wat mijn aandacht trok. Verderop vond ik nog Groot Schildmos, de Dove heidelucifer en het Kronkelheidestaartje.

Glanzend druivenpitje (Leocarpus fragilis). De zwarte stippen op de dennennaalden is Dennennaaldspleetlip.

Ondanks deze naam geen zwam maar een apart organisme, een myxomycote. Het ontstaat door versmelting van twee complementaire haploïde sporen. Daaruit ontstaat een diploïde cel die uitgroeit tot één reusachtige cel met meerdere celkernen (plasmodium). Het is dan enigszins mobiel en zoekt onder de juiste omstandigheden (vooral na heftige regenval, en dat hebben we in afdoende mate gekregen de laatste tijd) naar een geschikt substraat om zich te voeden. In dit geval een aantal dennennaalden. Het omsluit dat substraat in z'n geheel en onttrekt uit aanwezige bacteriën en schimmels de nodige voedingsstoffen. Vervolgens is het in staat om vruchtlichamen (sporangia) te vormen. Dat is het stadium op de foto.

Die sporangia kunnen zeer snel rijp zijn, barsten dan open en verspreiden vervolgens de sporen. Volgens bronnen op internet kan dat zelfs binnen 24 uur gebeurd zijn. bij mij duurden het nu al drie dagen.

Deze Glanzend druivenpitje begint 3 dagen later zich te ontwikkelen. De pitjes krijgen al vorm.


De zwarte stippen op de dennennaalden is Dennennaaldspleetlip (Lophodermium pinastri).

Lophodermium behoort tot de ascomyceten. Soorten van het geslacht Lophodermium komen op planten voor en zijn dan waardspecifiek. Op afgevallen dennenaalden komt de dennennaaldspleetlip (Lophodermium pinastri) voor. De schimmel infecteert verse naalden, maar veroorzaakt daarbij geen schade. Pas als de naalden verouderen en op de bodem vallen, fructificeert de schimmel.

Omdat Nederland rijk is aan naaldbossen, is de soort vermoedelijk algemener dan hij nu te boek staat. Zijn zeldzaamheid heeft de dennennaaldspleetlip waarschijnlijk vooral aan zijn onbekendheid te danken, en het feit dat slechts weinig naar zulke, enkele millimeters grote soorten zoeken.

Als je goed kijkt kun je zwarte vlekjes zien op de dennennaalden, waar de Heksenboter op zit. Dat is Dennennaaldspleetlip (Lophodermium pinastri). Lophodermium behoort tot de ascomyceten. Soorten van het geslacht Lophodermium komen op planten voor en zijn dan waardspecifiek. Op afgevallen dennennaalden komt de dennennaaldspleetlip (Lophodermium pinastri) voor. De schimmel infecteert verse naalden, maar veroorzaakt daarbij geen schade. Pas als de naalden verouderen en op de bodem vallen, fructificeert de schimmel.

Omdat Nederland rijk is aan naaldbossen, is de soort vermoedelijk algemener dan hij nu te boek staat. Zijn zeldzaamheid heeft de dennennaaldspleetlip waarschijnlijk vooral aan zijn onbekendheid te danken, en het feit dat slechts weinig naar zulke, enkele millimeters grote soorten zoeken.


Groot Schildmos (Parmotrema perlatum)

Groot Schildmos (Parmotrema perlatum) is een bladvormige korstmos die behoort tot de orde Parmeliaceae van de Parmotrema. Groot Schildmos komt voor op de schors van bomen en dood hout en is in Nederland algemeen voorkomend. Groot schildmos groeit vooral als epifyt op bomen met een wat basische schors, zowel op laanbomen als in parken en lichte bossen. Het bladvormige thallus is tot 20 centimeter groot en vormt een rozet. De lobben worden tot 2 cm breed. De blauwgrijze tot grijsgroene bovenzijde van het thallus is bedekt met netvormige, verhoogde aderen (pseudocyphellen). De altijd aanwezige Soralen zijn witgelig en bol, langs de randen van de lobben. Isidiën en Pseudocyphellen zijn afwezig.

Groot schildmos kan verward worden met de Grofgebogen schildmos (Hypotrachina afrorevoluta) en Gebogen schildmos (Hypotrachyna revoluta), deze zijn te onderscheiden doordat bij deze twee soorten de soralen op de lobben zitten in plaats van op de rand. Als de soralen afwezig zijn kunnen ze uit elkaar gehouden worden door de reacties van het merg.

Dove heidelucifer (Cladonia macilenta)

De Dove heidelucifers is een bescheiden korstmos. Niet alleen duidelijk minder algemeen maar ook nog eens minder scheutig met de verfkwast dan veel andere soorten, zoals de Rode heidelucifer, en het rood- en bruin bekermos. Geen bekers met opgezwollen randen maar een bijna kaal steeltje met een klein rood kopje. Dove heidelucifer is een struikvormige soort, dat wil zeggen een mos met een uiterlijk als een struik met staafvormige, spiesvormige of bekervormige ‘takken’.

Je vindt de Dove heidelucifer op droge heide, in schraallanden en stuifzanden, direct op de grond maar ook vaak op rottende boomstronken, mits deze niet teveel in de schaduw liggen. Op dik, liggend, ontschorst, vermolmd stamhout van dennen en ook wel eiken en op rieten daken van boerderijen en schuren. Als je goed zoekt, zal je hem altijd wel vinden, want hij is niet zeldzaam. Met de rode vruchtlichamen is hij onmiskenbaar. Ontbreken die, dan is hij te herkennen aan de lichtgroene kleur en het grijzige poederige (melige) oppervlak van de takjes. Dit verklaart ook zijn tweede naam “Melige heidelucifer”.

Kronkelheidestaartje (Cladonia subulata)

Typerend voor het Kronkelheidestaartje zijn de lange poederige staafjes. Soms heeft hij onduidelijke vertakte bekers. De kleur varieert van bruingroen tot bruin (geligbruin). De blaadjes zitten hier en daar verspreid langs de staafjes maar het zijn er niet veel. Meestal groeit het kronkelheidestaartje op zandgrond, in heiden en op stuifzanden. Een enkele keer groeit hij ook wel op rottend hout.