donderdag 5 oktober 2017

Zeldzame Witte of Splijtende tandzwam

Gisteren fotografeerde ik in de 'Hulselse staat' een schimmelsoort (en dus een zwammensoort) waar ook Waarneming.nl in eerst instantie geen naam voor had. "Dit is een soort polypoor, door de groeiwijze krijgt deze een wat vreemde vorm. Een naam wordt lastig vanaf foto, je zou aan Schizopora kunnen denken, maar het kan net zo goed iets anders zijn." Daarna ben ik verder aan zoeken en heb de soortnaam aangepast naar "Witte tandzwam sl, incl. Splijtende tandzwam". Daarna zijn ze bij waarneming.nl nog eens gaan kijken en hebben de soortnaam goedgekeurd.

Sterk uitvergrote opname van de enigszins onbekende Witte of Splijtende tandzwam.

De soort is uiteindelijk goedkeuring door Waarneming.nl. De goedkeuring is als volgt omschreven: "Goedgekeurd o.b.v. beschrijving/waarschijnlijkheid". Geen groen, maar een blauw vinkje. Omdat de soort soms niet met zekerheid kan worden vastgesteld worden twee, soms drie soorten samengevat omschreven en wordt de goedkeuring onder bewijs van "beschrijving/waarschijnlijkheid" toegekend.

Hoewel Waarneming.nl (een officieel orgaan voor dier-, insecten-, en plantensoorten tellingen) de aanmelding goed keurden, kan alleen microscoop-onderzoek uitwijzen welke soort het echt is. Die microscoop heb ik niet, en een monster opsturen voor onderzoek is voor mij een stap te ver.


Schimmels of zwammen (wetenschappelijke naam: Fungi, ook wel Myceteae) zijn eukaryotische (micro-)organismen die het rijk van de Fungi vormen. De dieren vormen de zustergroep van de schimmels. Ze bestaan uit cellen met een celkern, mitochondriën, celwand en een cytoskelet.

Tot de schimmels behoren zowel meercellige organismen zoals paddenstoelen maar ook eencellige organismen zoals gisten. Net als dieren vormen schimmels in de taxonomie een eigen rijk. Het wetenschappelijk onderzoek naar schimmels heet mycologie en de onderzoekers worden mycologen genoemd.

Schimmels planten zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voort. De geslachtelijke voortplanting gaat door middel van sporen, de ongeslachtelijke voortplanting is op vegetatieve wijze door schimmeldraden en zwamvlokken. Als saprofyten (afbrekers) spelen schimmels een belangrijke ecologische rol bij de afbraak van plantaardig materiaal (bacteriën zijn vooral belangrijk bij de afbraak van dierlijk materiaal). Veel schimmels leven in symbiose met planten in de vorm van een mycorrhiza, door bijvoorbeeld voor bomen mineralen te absorberen en in ruil daarvoor suikers terug te krijgen voor hun eigen voeding. Op deze wijze verhogen schimmels de biodiversiteit, omdat de boom (of andere plant) kan overleven in moeilijkere omstandigheden. Ook orchideeën leven vaak in symbiotische relatie met een schimmel. Zeer algemeen bij allerlei plantengroepen is het endotrofe vesiculaire-arbusculaire mycorrhiza (VAM).

Er zijn zowel eencellige schimmels, zoals gisten, als meercellige.
Meercellige schimmels leven op een ondergrond, bijvoorbeeld op een bodem of op (al dan niet levend) hout van bomen. Meercellige schimmels hebben een thallus, in tegenstelling tot planten en dieren die een 'compact' lichaam bezitten. Dit thallus bestaat uit in de ondergrond groeiende schimmeldraden, microscopisch dunne draden met een doorsnee van 2 tot 100 micrometer, die vaak tot netwerken verweven zijn. Het hele netwerk van draden wordt mycelium of zwamvlok genoemd. De vorm van de schimmeldraden hangt sterk van de soort schimmel af. Bij op planten parasiterende soorten zitten vaak aan het einde van de schimmeldraad haustoriën, zuigende organen die in de cellen van de plant doordringen om daar voedingsstoffen te onttrekken. Sommige schimmels zijn carnivoor, ze kunnen in hun netwerk van schimmeldraden kleine dieren als rondwormen vangen. Bij sommige soorten liggen bundels schimmeldraden parallel naast elkaar, deze bundels worden synnemata of rizomorfen genoemd en kunnen wel op de wortels van planten lijken.

Het opvallendste deel van meercellige schimmels zijn echter niet de ondergrondse schimmeldraden, maar bovengrondse vruchtlichamen. Deze organen worden paddenstoelen genoemd en dienen voor de voortplanting. Ze kunnen behalve verschillende kleuren ook veel verschillende vormen hebben, zoals hoedvormig, rond, kokervormig, knolvormig of in de vorm van korsten. Hoewel ze voor mensen het opvallendste deel zijn, vormen ze maar een klein deel van het organisme. Bij sommige soorten, zoals truffels, zit het vruchtlichaam overigens ondergronds. Het vruchtlichaam bestaat niet uit echt weefsel, maar uit nauw vervlochten schimmeldraden. Men spreekt daarom wel van "schijnweefsel". Paddenstoelen bestaan uit een hymenium, een deel waarin zich sporen ontwikkelen, en een deel dat hymenofoor genoemd wordt en het hymenium ondersteunt.

Sclerotia en stromata zijn grote structuren die een schimmel vormt. Met sclerotia kan de schimmel de winter te overleven. Stromata zijn weefsels waarin of waarop de pycnidiën liggen.

Niet alle schimmels vormen vruchtlichamen. Er zijn ook soorten die bovengronds te zien zijn als een witte of grijze laag aanslag. Deze aanslag kan men onder andere aantreffen op bedorven voedsel, maar kan ook ontstaan op bijvoorbeeld muren. Deze aanslag wordt ook wel beschimmeling genoemd. Schimmels die er zo uitzien zijn onder andere Acremonium, Aspergillus, Cladosporium, Fusarium, Mucor, Penicillium, Rhizopus, Stachybotrys, Trichoderma, en Alternaria.

De grootte van schimmels kan sterk verschillen: er bestaan microscopisch kleine soorten maar ook soorten die gigantische afmetingen kunnen krijgen. Een honingzwam (Armillaria ostoyae) in de Amerikaanse staat Oregon is naar schatting 2400 jaar oud en heeft een ondergronds mycelium met een omvang van 890 hectare. Daarmee is deze schimmel het grootste organisme ter wereld. Ook in het Engadin in Zwitserland is een schimmel met een grote omvang bekend. Hier is de schimmel ongeveer duizend jaar oud en ongeveer 800 meter lang en 500 meter breed.