De Boompieper is een heuse zangvogel, die de open vlaktes op zoekt.
De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden.
Hij lijkt sterk op graspieper maar heeft een markanter koppatroon en een iets dikkere snavel. Langs de flanken lopen fijne dunne penseelstreekjes die duidelijk dunner zijn dan de borststreping (bij de graspieper zijn deze ongeveer gelijk); als het te zien is, is de korte achternagel ook een goed kenmerk. Best te onderscheiden aan de hand van geluid en gedrag. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.
De Fitis zit niet alleen bij de Flaes, maar ook verder het bos in.
De fitis laat zich binnen deze groep moeilijk onderscheiden van de tjiftjaf. Maar de zang van de fitis is onmiskenbaar: een zacht, melancholiek fluitend, aflopend riedeltje. De fitis broedt op de grond en zoekt zijn voedsel in struwelen. De fitis is het makkelijkst te herkennen aan zijn melodieuze aflopende zang. Valt verder op door een lichte wenkbrauwstreep en een geelwitte keel en borst. Hij heeft bruinroze poten, in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. De fitis heeft ook langere vleugels dan de tjiftjaf.
Boven; de Fuut, linksonder: een nest dat de Fuut aan gagel planten heeft vast gemaakt, rechtsonder; een Nijlgans.
De fuut is de meest algemeen voorkomende futensoort in ons land. Hij komt als broedvogel voor in allerlei soorten wateren, van stadsparken en grachten tot duinmeren, moerasgebieden, randen van grote wateren en riviernatuur. De grootse aantallen komen voor in Laag-Nederland. Futen paren soms al vroeg in het jaar met spectaculaire baltsrituelen. Het nest drijft als een platform op het water, gefixeerd aan begroeiing of tak, bij voorkeur goed verborgen in riet of struiken. Jongen verlaten al snel nest en worden op de rug oudervogels warm gehouden. Ze worden nog zo'n 10-11 weken gevoerd door de ouders.
De nijlgans (Alopochen aegyptiaca), ook wel vosgans genoemd, is een eendachtige vogel uit de familie Anatidae (zwanen, ganzen en eenden). In deze familie wordt de soort in de onderfamilie Tadorninae (halfganzen) geplaatst. Dit zegt meteen iets over het formaat. De naam nijlgans is verwarrend, want hij behoort niet tot de onderfamilie Anserinae (zwanen en ganzen). De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.
De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium, soms zelfs agressief, maar ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. Die agressiviteit is trouwens het handelsmerk van deze ganzen. Ze passen brute kracht toe om het nest van een andere vogel in te pikken - waarvan vooral grauwe ganzen, maar ook roofvogels, kraaien, eenden en dergelijke, slachtoffer zijn - en om de kleintjes van andere eendachtigen te verdrinken.