dinsdag 9 mei 2017

Territorium zang van de Boompieper

De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden.

De Boompieper zingt vanaf de toppen van de bomen

De Boompieper lijkt sterk op graspieper maar heeft een markanter koppatroon en een iets dikkere snavel. Langs de flanken lopen fijne dunne penseelstreekjes die duidelijk dunner zijn dan de borststreping (bij de graspieper zijn deze ongeveer gelijk); als het te zien is, is de korte achternagel ook een goed kenmerk. Best te onderscheiden aan de hand van geluid en gedrag. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

De Boompieper zingt vanaf de boomtoppen om zijn gebied af te bakenen

Op de zandgronden is de boompieper een karakteristieke broedvogel van heidevelden en duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen, in jonge aanplant en soms ook bosjes en wegbeplanting in boerenland. Ook populierenbossen en verdrogende en verbossende laagveenmoerassen worden bezet.


Het voedsel bestaat voornamelijk uit insecten. De jongen worden uitsluitend gevoed met insecten, voornamelijk snuitkevers. Voedsel zoeken gebeurt voornamelijk op de grond, met name tussen bladafval en lage begroeiing, soms ook op twijgjes, takjes en boomstronken.


De Boompieper zingt van begin april tot in augustus. Broedt vanaf half mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6 eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje: een kommetje van droog gras, vaak met een bodem van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de jongen vliegen.


De de afgelopen tientallen jaren verloor de boompieper terrein vooral in het Deltagebied, het rivierengebied en delen van Zuid-Limburg, maar was daar nooit erg talrijk. In de voor de boompieper belangrijker gebieden op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland ontwikkelden de aantallen zich positief.