Het nest van de Meerkoet. Een verzameling takken samengevlochten tot een drijvende vesting.
De meerkoet (Fulica atra) behoort tot de familie van de rallen. De vogel is 38 centimeter groot, geheel zwart met een witte snavel en voorhoofdsschild. De jonge hebben gedurende een korte periode een rood kopje. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie (kraggen) en wortels van riet- en lismoerassen. Zijn poten hebben eigenaardige zwemvliezen. Deze zitten niet tussen de tenen maar elke teen heeft aan weerszijden een flap. Bij een achterwaartse beweging van de poot gaan de flappen wijd uit staan. Wordt de poot naar voren bewogen, dan klappen de flapjes weer dicht. Ze kunnen 30 seconden onder water blijven en wel 7 meter diep duiken. Ze kunnen hiermee ook beter op het land lopen dan eenden. De meerkoet duikt veel, met name bij het zoeken naar waterplanten. Hij vliegt niet graag, hij vlucht liever rennend over het water. Ook bij het opstijgen uit het water wordt eerst een stuk rennend afgelegd.
De meerkoet is een omnivoor, die zich hoofdzakelijk voedt met waterplanten, weekdiertjes en waterinsecten. Het nest wordt aan de waterkant gebouwd van riet en waterplanten. Daarin worden 5 – 10 eieren uitgebroed in een tijdsbestek van 21 tot 25 dagen. De jongen, wanneer ze overleven, worden door beide ouders begeleid en kunnen na ongeveer 8 weken vliegen. Overleeft van een nest slechts een enkel jong of zelfs geen (omdat de jongen een gewilde prooi zijn voor reigers en meeuwen), dan doen de ouders een volgende poging. Per broedseizoen doen de ouders 2 tot 3 pogingen een nest jongen groot te brengen.
In 2010 zijn veel jonge meerkoetjes uitgekomen en we hebben in het seizoen een meerkoeten-echtpaar gezien met een ouder jong uit een eerder nest en enkele pas uit het ei gekomen jonkies.