Dit Merel vrouwtje staat voor haar eerste winter.
Als talrijkste broedvogel in Nederland ontbreekt de Merel alleen in landschappen zonder bomen of struiken. De hoogste dichtheden per vierkante kilometer zitten in stedelijk gebied met veel groen, in agrarisch cultuurland met veel heggen en in randen van gevarieerde loofbossen. Van schuwe bosvogel is de Merel in de afgelopen twee eeuwen veranderd in een succesvolle cultuurvolger. De aantallen namen ook in de afgelopen tientallen jaren nog toe, deels door het bezetten van nieuwe gebieden zoals in uitbreidingswijken of bosaanplant, vooral in Laag-Nederland.
Sinds ongeveer 2005 stagneren de aantallen of nemen ze licht af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van enkele droge voorjaren, die ongunstig zijn voor de vooral van regenwormen levende Merel. Hoewel vaak waarneembaar, zijn er geen bewijzen dat predatie van nesten en jongen door Eksters van betekenis is voor de populatie Merels.
Eerstejaars Merel vrouwtje
Links; een volwassen Merel man, rechts; een eerstejaars Merel man
De Nederlandse Merels zijn grotendeels standvogel en vertonen steeds minder neiging om weg te trekken. Met aanvulling uit Noord-Europa zijn Merels in trektijd en winter dan ook door heel Nederland te vinden. Wel worden voedselarme gebieden als schrale bossen of grootschalig cultuurland soms tijdelijk verlaten en wellicht voor bijvoorbeeld nabijgelegen bebouwing verruild. Doortrek vindt in het voorjaar vooral tussen half maart en eind april plaats, in het najaar van half september tot half november. Verplaatsingen, al dan niet na vorst en sneeuw, kunnen echter tot diep in de winter aanhouden.
De winteraantallen zijn, net als die in de broedtijd, geleidelijk toegenomen. Ze vertonen echter grotere schommelingen die deels samenhangen met het winterweer. Zachte, regenrijke winters zijn gunstiger voor Merels dan winters met veel vorst of sneeuw.