Deze Groenling kwam even achter de groenrand, achter en opzij van de voederplaats vandaan.
Een groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het vrouwtje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer. De juveniel lijkt veel op het vrouwtje, maar is meer gestreept.
De Groenlingen zaten meer achter de groenrand verscholen, dan net in het vrije zicht, langs de voederplaats.
De Groenling broedt in halfopen landschappen, veel in de bebouwde omgeving, maar ook bij bosranden of in bos met veel open plekken. Buiten het broedseizoen ook op akkers en braakliggende terreinen met veel voedsel. Het broedseizoen is van eind maart tot in augustus. Groenlingen zijn niet erg territoriaal en broeden soms in een los kolonieverband, waarbij ze wel hun nest verdedigen.
Groenlingen eten veel soorten zaden en bessen. In de nazomer vaak terug te vinden op hondsroos, waar groenlingen de rozenbottels eten.