dinsdag 3 juli 2018

Dagpauwoog en Klein geaderd witje

Vanmiddag trokken een paar vilders mijn aandacht toen ik achter in onze tuin langs de vlinderstruik liep. De Dagpauwoog, Klein en groot Koolwitje, Klein geaderd witje, het Boomblauwtje en de Gamma-uil waren neergestreken op de vlinderstruik. Hier de Dagpauwoog en het Klein geaderd witje, Boomblauwtje en de Gamma-uil in de volgende blog.


De dagpauwoog (Aglais io) is een middelgrote vlinder uit de familie Nymphalidae en de onderfamilie aurelia's (Nymphalinae). De dagpauwoog is een van de bontst gekleurde en bekendste soorten vlinders in Europa. De soort komt binnen Europa algemeen voor in de gematigde zones en ontbreekt in het uiterste noorden en zuiden. Ook in de gematigde gebieden van Aziƫ vinden we de soort tot in Japan. Het grote verspreidingsgebied is onder meer te verklaren doordat de belangrijkste voedselplant, de brandnetel, zoveel voorkomt. In Belgiƫ en Nederland is de dagpauwoog algemeen aanwezig.

De dagpauwoog is hier niet te verwarren met andere vlinders vanwege de grootte, de oranjerode vleugels en de karakteristieke oogvlek op de bovenzijde van iedere vleugel. De onderzijde is juist goed gecamoufleerd door donkerbruine kleuren en donkere strepen. De dagpauwoog is goed onderzocht waardoor er veel bekend is over de levenswijze, de voortplanting en de ontwikkeling van de vlinder. Het is een van de soorten die als volwassen vlinder overwintert en 's winters kan worden aangetroffen in huizen.


Het klein geaderd witje (Pieris napi) is een vlinder uit de familie Pieridae, de witjes. De voorvleugellengte van 20 tot 24 millimeter. De grondkleur van de vleugels is wit, op de onderzijde is de ondervleugel en de vleugelpunt van de voorvleugel soms geel. De aders zijn aan de onderkant van de vleugels groengrijs bestoven, dit is echter in de zomer aanzienlijk minder duidelijk dan in het voorjaar. De soort is dan niet makkelijk te onderscheiden van het klein koolwitje. Aan de bovenzijde van de voorvleugel heeft het mannetje een zwartige stip, het vrouwtje twee. De vlek aan de vleugelpunt (apex) is gelobd, en loopt naar beneden toe druppelsgewijs af.

De eitjes van het klein geaderd witje worden afzonderlijk door het vrouwtje op de onderkant van het blad van de waardplant afgezet. Na een drie tot zeven dagen verschijnen de rupsjes De voornaamste waardplanten zijn pinksterbloem en look-zonder-look, maar ook andere soorten kruisbloemigen zoals andere soorten veldkers dan de pinksterbloem en mosterd. In de zomer kunnen ze ook gevonden worden op gekweekte koolplanten in tuinen, maar is niet een gekend plaaginsect. De planten moeten met name in vochtige omgeving in de halfschaduw staan. Het rups van het oranjetipje leeft ook vooral van pinksterbloem en look-zonder-look, maar eet van de bloemen en zaden, terwijl de rups van het klein geaderd witje van de bladeren eet. Rupsen van het klein geaderd witje vallen vooral ten prooi aan loopkevers en hooiwagens en in mindere mate vogels. Het rupsstadium duurt 11 tot 22 dagen, wat al een vrij grote spreiding in tijd is. Het popstadium kan ook enorm verschillen. Als de pop zich snel ontwikkelt tot imago duurt het zo'n 7 tot 13 dagen, voor hij uitkomt. Maar sommige poppen overwinteren eerst, en dan kan het popstadium 150 tot 330 dagen duren. Zo kunnen eitjes die gelijk uitkomen op heel verschillende tijdstippen tot vlinder uitgroeien. Deze "risicospreiding" is waarschijnlijk een overlevingstactiek van de soort. De verpopping gebeurt meestal laag en verborgen in de vegetatie, tegen een stengel, steen, boomstam of muurtje. Ongeveer 40% van de poppen sterft aan een virus dat het oploopt in het rupsstadium.

Mannetjes ontpoppen meestal enkele dagen voor vrouwtjes. De imago leeft 9 tot 18 dagen. Het heeft een flinke nectarbehoefte. De helft van de tijd besteedt het aan het zoeken naar nectar, vooral kruidige planten. Het vrouwtje paart meerdere malen om voldoende eitjes af te kunnen zetten. Mannetjes worden het meest aangetrokken tot vrouwtjes die nog niet gepaard hebben, maar als de paring langer geleden is neemt de aantrekkelijkheid van vrouwtjes voor de mannetjes ook weer toe. Na een paring met een mannetje dat al eens gepaard heeft, moet het vrouwtje al na twee dagen weer opnieuw paren, na een paring met een "maagdelijk" mannetje duurt dat zo'n zes dagen. De paring met een maagdelijk mannetje gaat ook sneller, zo'n twee uur, tegen met een "ervaren" mannetje zo'n zeven uur. Het vrouwtje heeft echter geen voorkeur voor maagdelijke of ervaren mannetjes.

De vliegtijd is van april tot en met november in twee tot drie generaties. De pieken in voorkomen zijn begin mei, eind juli en eind augustus, de vliegtijd van de laatste twee generaties overlapt sterk.