vrijdag 30 november 2018

Woonbos, Kempisch Bedrijvenpark Hapert

Na een aantal dagen met zware bewolking en regen scheen vanmorgen de zon weer. Tijd om er op uit te trekken. Vanmorgen bezocht ik het Woonbos, een aangelegd natuurgebied in Hapert aan de rand van het Kempisch Bedrijvenpark.

Na een aantal dagen met zware bewolking en regen scheen vanmorgen de zon weer.

Het woon en werkbos is de groene bosrijke entree van het park en zorgt tevens voor een groene buffer naar de bebouwde kom van Hapert. Op de lagere delen in het Woon-werkbos wordt het regenwater vastgehouden en geïnfiltreerd. Via een verfijnd stelsel van greppels en loopjes wordt het regenwater van het gehele Kempisch Bedrijvenpark (KBP) verzameld, afgevoerd en geïnfiltreerd in de lagere delen van het park.

Filteren van fijnstof
De inheemse beplanting is op dusdanige wijze aangeplant dat het groen zorgt voor de afvang van fijnstof. Zo is de groenstructuur gebaseerd op de heersende windrichting (zuidwest). Er zitten in het beplantingsplan ruimtes tussen de heester- en boomlaag en er zijn her en der in de zoomlaag gaten gemaakt. Het groen fungeert daarmee als een filter van fijnstof. Om toekomstige bedrijven te inspireren om ook rondom hun bedrijfspanden op duurzame wijze met groen om te gaan, zijn bij het informatiecentrum een zogenaamde biodiversiteitsborder en een groene gevel aangelegd. Een dergelijke border zorgt voor schuilgelegenheid voor dieren en voorziet in voedselplanten en - dankzij de aangelegde vijver - ook voor drinkwater. In de border zijn zoveel mogelijk verschillende nectar- en stuifmeelplanten met uiteenlopende bloeiperioden opgenomen die belangrijk zijn voor wilde bijen, die hun nesten maken in het insectenhotel. De biodiversiteitsborder had meteen resultaat: twee maanden na aanleg werden al rupsen van de koninginnepage gesignaleerd.

Aan de westkant, in de Ecozone, wordt het grondwater aangesneden aan de rand van het zand. Deze kwelbronnetjes voeden een nieuw stroompje dat noordwaarts loopt richting Woonbos. Regenwater wordt zoveel mogelijk vastgehouden en geïnfiltreerd, waardoor een diversiteit in biotopen is ontstaan. In het Beeldkwaliteitsplan doen we de suggestie dat bedrijven vegetatiedaken aanleggen. Het overschot aan dak- en regenwater wordt uiteindelijk - gescheiden van het schone kwelwater - via greppels naar het Woonbos afgevoerd, waarbij het onderweg op natuurlijke wijze door het zand wordt gezuiverd.

Het Woonbos is het retentiegebied van het hele bedrijvenpark. Hier zijn blusvijvers en worden natte en drasse bloemenweides afgewisseld met drogere natuurbosstroken. Dit past goed in de omgeving die van oorsprong bestaat uit een zandige laagte die elke winter drassig werd. In het Woonbos zijn bosschages geplant, maar voor de rest is er niets ingezaaid: alles wat er nu staat is spontane opslag. Op de drogere delen liggen poelen met zonnetaluds voor reptielen en amfibieën. Uit de monitoring van het gebied blijkt wel dat er opvallend veel vlindersoorten en vleermuizen zijn.

Tijdens mijn wandeling, vanmorgen, zag ik vier Vlaamse Gaaien en zeven Eksters. Kleine zangvogels, zoals de Koolmees, Pimpelmees, Vink en enkele Grote barmsijzen, zaten zich in de struwelen te goed te doen aan de zaden die in Berkenproppen en Elzenproppen zitten.

Gaspeldoorn - Ulex europaeus

De Gaspeldoorn (Ulex europaeus) is een struik uit de vlinderbloemenfamilie, Leguminosae of Fabaceae. De plant is niet goed tegen koude en vorst bestand en komt in Europa daarom veel aan de kust van de Atlantische Oceaan voor. Op de Britse Eilanden groeit veel Gaspeldoorn. Rechtop groeiend kan de gaspeldoorn een hoogte bereiken van drie meter, maar de struik blijft op onbeschutte of begraasde plaatsen een stuk lager.

De gaspeldoorn staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als vrij zeldzaam en matig in aantal afgenomen. Het is een gedoornde, groenblijvende struik die plaatselijk voorkomt op zandgronden, heide of in de duinen. In sommige gebieden is ze erg zeldzaam. Struiken gaspeldoorn vormen een natuurlijke plaats waar herten, reeën en wilde zwijnen beschutting zoeken. Bijen komen veel af op de goudgele, geurende bloemen. De bloemen schieten, wanneer ze worden aangeraakt, stuifmeel op bezoekende insecten af.

De bladeren zijn gereduceerd tot groene, naaldvormige doorns van 1,5-2,5 cm lang. Ze zijn diepgegroefd en stijf. Jonge bladeren zijn drietallig en in dat stadium nog zacht en voor dieren eetbaar. De vlindervormige bloemen zijn goudgeel en hebben een lengte van ongeveer 1,5 cm. Ze zijn bevestigd aan korte, fluwelige stelen. De gaspeldoorn draagt zwarte peulen die 1-2 cm lang worden. Ze zijn behaard. De plant bevat het giftige cytisine. Bij rijpheid barst de peul open zodat de zaden vrijkomen. Deze zaden zijn giftig.

Links: Hulst (Ilex aquifolium), rechts; Gelderse roos (Viburnum opulus)

De Hulst (Ilex aquifolium) is een plant uit de hulstfamilie (Aquifoliaceae) die van nature voorkomt in het westen en zuiden van Europa, het noordwesten van Afrika en het zuidwesten van Azië.Het is de enige groenblijvende loofboom die van nature voorkomt in de Benelux. De hulst komt voor in beuken- en eikenbossen: de boom verdraagt een zure grond. De langzaam groeiende boom kan tot 10 m hoog worden en wordt gemiddeld 100 jaar oud. De leerachtige bladeren van de hulst zijn getand en voorzien van stekels. De plant heeft rode bessen. De hulst is een tweehuizige plant; de mannelijke en de vrouwelijke bloem komen op verschillende planten voor. De bloeitijd loopt van mei tot in juni. De hulst wordt door insecten bestoven. Voor mensen zijn de bessen giftig, maar voor vogels niet.

De Gelderse roos (Viburnum opulus) is een plant uit de muskuskruidfamilie (Adoxaceae). De soort komt van nature voor in de Benelux.

De plant wordt tot 3 m hoog. De Gelderse roos bloeit in mei en juni met witte bloemetjes die in platte tuilen voorkomen. De randbloemen zijn steriel, de overige bloemen zijn fertiel (vruchtbaar). De randbloemen hebben de functie om insecten te lokken. Na de bloei komen er trosjes met hangende bessen, die lang aan de struik blijven zitten.

De Gelderse roos is in Nederland vooral te vinden in het rivierengebied langs kreken of strangen. De bloem wordt door insecten bezocht vanwege de honing. De rode giftige vruchten worden door vogels weinig gewaardeerd, ze blijven in de winter lang hangen. Deze vruchten bevatten coumarinen, diterpenen en glycosiden welke ernstige spijsverteringsklachten kunnen veroorzaken. Pestvogels echter zijn dol op de bessen.

Fraai Haarmos (Polytrichum formosum)

Fraai Haarmos (Polytrichum formosum) is een soort mos van het geslacht Polytrichum (haarmossen). Het is een algemene bosbewonende soort die over het volledige Holarctisch gebied voorkomt, zowel in naald- als in loofbossen. Het fraai haarmos is een zodevormende plant met tot 15 cm lange, rechtopstaande, meestal onvertakte stengels. De stengelblaadjes zijn 9 tot 12 mm lang, lijnlancetvormig, eindigend op een scherpe tand, donkergroen, aan de basis lichter gekleurd en schedevormend. De bladschijf is aan de bovenzijde bedekt met overlappende lamellen en daardoor ondoorzichtig. De bladrand is 2 tot 6 cellen breed en scherp gezaagd. Bij vochtig weer staan de blaadjes alzijdig afstaand, bij droogte plooien ze zich opwaarts rond de stengel. De mannelijke planten ontwikkelen een stervormig perigonium.

De sporofyt bestaat uit een sporenkapsel of sporogoon op een 4 tot 8 cm lange steel. De sporogonen zijn blok- of tonvormig, met vijf langse ribben, en gaan bij rijpheid knikken. Anders dan bij het gewoon haarmos (P. commune) is er op de overgang tussen steel en sporenkapsel geen afgescheiden schijfje te zien. Jonge sporenkapsels worden bedekt door een puntig, geel-bruin behaard huikje. Zeer zelden komen specimens van fraai haarmos met vertakte stengels voor. Deze worden als een aparte vorm beschouwd, P. formosum forma fastigiatum.

Het fraai haarmos groeit voornamelijk op beschaduwde plaatsen op zwak zure, zandige of lemige, voedselarme bodems van naald- en loofbossen, waar het kleine zoden tot uitgestrekte, bultige tapijten vormt en daarbij niet alleen de bodem maar ook stronken en stenen bedekken. Het komt ook voor in de heide.

Links; Gewoon fluweelpootje (Flammulina velutipes), rechts; Gewoon elfenbankje (Trametes versicolor)

Gewoon fluweelpootje (Flammulina velutipes) is een paddenstoel die algemeen in Nederland en België voorkomt. Het fluweelpootje groeit meestal in groepen van meerdere paddenstoelen. De zwam is saprotroof en leeft op stammen en stronken van loofbomen zoals iep, els en wilg. Het is een typische winterpaddenstoel die aangetroffen wordt van november tot en met maart. De vaak gladde en slijmerige hoed is 2–10 cm breed en heeft een honinggele tot roodbruine kleur. De steel is vanaf de basis vaak fluwelig donkerbruin tot olijfzwart, maar onder de hoed lichter gekleurd. Hij is 3–8 cm lang. De lamellen zijn wit tot bleekgeel, de sporen wit.

Er is een groot verschil tussen wilde versies van het fluweelpootje en de gekweekte versie die enokitake of jin zhen gu wordt genoemd. Gekweekte fluweelpootjes worden niet blootgesteld aan licht en zijn daardoor wit van kleur, bovendien zijn ze langer en dunner dan de wilde variant.

Het Gewoon elfenbankje (Trametes versicolor) is een paddenstoel. Het elfenbankje groeit het hele jaar en is een zeer algemene eenjarige saprofyt op stronken en takken van loofbomen. Het komt soms ook op de spar voor. De vruchtlichamen groeien aan één zijde van de stronk of tak. Het gewoon elfenbankje groeit dakpansgewijs in groepjes en heeft een witte rand met daarbinnen verschillend gekleurde zones: wit, beige, okergeel, (rood)bruin, grijs, blauw of zwartachtig. De stevige, waaiervormige hoeden zijn 3-8 cm groot en meestal niet dikker dan 2 mm. De poriën bestaan uit zeer kleine buisjes (drie tot vijf per mm), die witachtig tot crème-achtig of gelig van kleur zijn. De sporen hebben de vorm van een knakworstje en zijn wit tot bleekgeel en 4-6 x 1,5-2,5 µm groot.

Het gewoon elfenbankje helpt mee met het afbreken van de afgevallen bladeren in het bos.

Grote lisdodde (Typha latifolia)

De Grote lisdodde (Typha latifolia) is een plant uit de lisdoddefamilie (Typhaceae). Het is een tot ruim 2 m hoge plant van voedselrijke oevers met lange grote bladeren, en een karakteristieke bruine 'sigaar' aan het uiteinde van zijn stengels. De plant bloeit in juni en juli met de mannelijke aar meestal direct boven de vrouwelijke lichtbruine aar, waaraan de bloemen zitten. Bij rijpheid zijn de vrouwelijke aren zwartachtig bruin; de sigaren. Bij de kleine lisdodde (Typha angustifolia) zijn de rijpe sigaren geelachtig tot groenachtig van kleur.

De lisdodde staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend en stabiel of toegenomen.