dinsdag 6 november 2018

Van Koperwiek tot Eekhoorn bij de fotohut

Een paar dagen geleden had ik mijn wildcamera bij de fotohut nog eens aangezet. Gisteren had ik tijd om de opnames te bekijken. Die toonde de Koperwiek, die bij de fotohut kwam drinken. Dus was het weer tijd om in de hut post te vatten om foto's te maken. Onderstaande vogels kwamen voor de lens van mijn fotocamera.

 De Koperwiek (Turdus iliacus)

Vanmorgen was het weer raak. De koperwiek verscheen na twee jaar weer bij de vogel-fotohut. Omdat wij deze zomer de asbesthoudende golfplaten van de nabijgelegen schuur hebben laten verwijderen en van een nieuw dak moesten voorzien, zijn de vogels in de tuin aardig verstoord. Daardoor kon ik gedurende het broedseizoen niet veel foto's maken bij mijn fotohut. Ook een grote treurwilg moest voor de asbestverwijdering wijken. Een groot aantal takken en de boomstam liggen nog voor de fotohut. Die worden pas in het voorjaar geruimd. Als ik dat nu zou doen verdwijnen ook de beschutte plaatsen waar de vogels een veilig heenkomen kunnen vinden. Zou ik de takken nu wel gaan ruimen, dan verjaag ik ook de wintergasten. En dat betekent ook geen foto's van de wintergasten.

De Koperwiek is een lijster met koperrode 'oksels' die in vlucht opvallend zijn. Het zijn karakteristieke broedvogels van de naaldbossen van Scandinavië. Koperwieken zijn alleen in september tot mei in Nederland te zien in parken en tuinen en op weilanden grenzend aan hagen en bosjes. Ze zitten vooral in bessendragende struiken, zoals duindoorn, hulst, lijsterbes en kardinaalsmuts worden graag gegeten. Koperwieken hoor je in oktober overtrekken. Met een scherp en lang psriiiihhhh houden de vogels contact met elkaar. Ze trekken met miljoenen over Nederland, soms in enkele dagen of zelfs één dag.

Bovendelen bruin en onderdelen wit met sterke donkere streping. De flanken en ondervleugeldekveren zijn koperrood gekleurd en vallen in de vlucht goed op. De kop is opvallend getekend met een roomwitte wenkbrauwstreep en een witte mondstreep.

 Zanglijster (Turdus philomelos)

De zanglijster (Turdus philomelos) is een zangvogel uit de familie lijsters (Turdidae). Vanmorgen zat hij bij de fotohut. Zanglijsters lijken veel op de grote lijster (Turdus viscivorus), maar ze zijn kleiner; de zanglijster heeft een lengte van ongeveer 23 cm en een spanwijdte van 33 tot 36 cm. De zanglijster is ook kleiner dan een merel (Turdus merula), die ongeveer 24 cm meet. Een zanglijster weegt tussen de 70 en 90 gram. De rug van de zanglijster is effen donkerbruin tot olijfbruin (die van de grote lijster is grijs-bruin). De bovenkant van de vleugels van de zanglijster zijn effen bruin met vaal witte uiteinden. De onderkant is vaal oranje-beige. De staart is vrij kort.

De buik van de zanglijster is wit met V-vormige bruinzwarte vlekken. De onderzijde is bruin-okergeel aan de flanken. De poten zijn oranje-roze. De zanglijster heeft een vale witte ring rond het oog en strepen onder de wangen. De snavel is zwart-grijs en aan het begin bij de kop geel met zwarte snorharen. Er is nauwelijks verschil tussen de geslachten van de zanglijster. De zanglijster heeft een gemiddelde levensduur van 5 jaar.

 Merel (Turdus merula)

De Merels heeft de laatste twee jaar niet makkelijk. Het Usutuvirus - ook Merelziekte genoemd - is een virus waar vogels ziek van kunnen worden. Het virus wordt door muggen overgedragen. Vorig jaar was er eveneens sprake van het virus. Met name onder de Merels vielen er veel slachtoffers. Maar gelukkig is het in onze regio nog redelijk goed gesteld met de merels.

Als talrijkste broedvogel in Nederland ontbreekt de Merel alleen in landschappen zonder bomen of struiken. De hoogste dichtheden per vierkante kilometer zitten in stedelijk gebied met veel groen, in agrarisch cultuurland met veel heggen en in randen van gevarieerde loofbossen. Van schuwe bosvogel is de Merel in de afgelopen twee eeuwen veranderd in een succesvolle cultuurvolger. De aantallen namen ook in de afgelopen tientallen jaren nog toe, deels door het bezetten van nieuwe gebieden zoals in uitbreidingswijken of bosaanplant, vooral in Laag-Nederland.

Sinds ongeveer 2005 stagneren de aantallen of nemen ze licht af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van enkele droge voorjaren, die ongunstig zijn voor de vooral van regenwormen levende Merel. Hoewel vaak waarneembaar, zijn er geen bewijzen dat predatie van nesten en jongen door Eksters van betekenis is voor de populatie Merels.

Vink (Fringilla coelebs)

De meeste Nederlandse vinken zijn standvogels, maar een deel trekt over grote of minder grote afstand naar het zuiden om te overwinteren. Vogels die broeden in het noorden en noordoosten van Europa trekken tussen half september en eind november naar het zuiden en zuidwesten van Europa en naar noordelijk Afrika.

Het vinken mannetje kennen we eigenlijk allemaal wel, een bont gekleurd vogeltje, iets groter als een mus: grijsblauw op de kop en in de nek, zwart voorhoofd, kastanjebruin op borst en rug. Het vrouwtje wordt echter minder snel als vink herkend. Het vrouwtje is als geheel meer olijfkleurig. Beide geslachten zijn echter in de vlucht duidelijk te herkennen aan de opvallende witte staartveren en vooral de witte vlek op de schouders. Een wat onopvallend gekleurd vogeltje met een duidelijk opvallende witte vleugstreep is dus onmiskenbaar een vrouwtjesvink.

Voorjaarstrek van vanaf februari, maar vooral in maart en april, met in de voorhoede de mannetjes, die meestal ook het minst ver weg trekken. Vooral dagtrekker, trekt in groepen en laat zich stuwen door groot open water.

 Roodborst (Erithacus rubecula)

De Roodborst (Erithacus Rubecula) is een driftkikker, maar ook een parmantige vogel. Bij de fotohut doemde de Roodborst weer op. Een Roodborst duldt geen ander roodborst in zijn territorium. Als het even kan verjaagt de Roodborst ook andere vogels, niet alleen andere mannetjes, maar buiten de paartijd ook de vrouwtje. Maar daar houd de agressie van de roodborst niet op. Hij probeert in de winter ook andere vogels te verjagen die te dicht bij een voederplaats komen, wat hij ook tot zijn territorium beschouwd. Ze tonen daarbij de rode borstveren.

De roodborst (Erithacus Rubecula) heeft vrij lange poten en een kenmerkende oranje-rode keel en borst, vandaar de naam roodborst. Zijn bovenzijde is bruin en zijn buik vuil wit. Verder heeft hij grote donkere ogen. Hij heeft een rechtopstaande zithouding. Het 16 tot 22 gram wegende vogeltje wordt 14 cm groot en heeft een spanwijdte van 22 cm.

De Rode Eekhoorn (Sciurus vulgaris)

Vanmorgen verscheen deze eekhoorn weer bij de vogel-fotohut om te eten en drinken.

De Rode eekhoorn is de bekende roodkleurige gewone eekhoorn met de grote pluimstaart en pluimpjes aan de oren die regelmatig in een Nederlands bos te zien is. Een gewone eekhoorn bouwt meestal verscheidene nesten hoog in de bomen. Deze nesten worden gebouwd van takken, boombast, bladeren en mos. In de winter brengen eekhoorns het grootste deel van de dag en nacht in hun winternest door en komen ze slechts af en toe naar buiten om wat eten te halen. In de herfst hebben ze daarvoor op een groot aantal plekken voedselvoorraden verstopt. In de zomer gebruiken ze hun nesten ook intensief. Bijvoorbeeld om jongen te krijgen en te schuilen voor regen of warmte.

De eekhoorn, ook Rode eekhoorn of Gewone eekhoorn (Sciurus vulgaris) genaamd is de in Europa meest voorkomende eekhoorn. De eekhoorn is 20 tot 28 centimeter lang en 250 tot 350 gram zwaar. De borstelige pluimstaart is van 15 tot 20 centimeter lang. Het is een omnivoor, die tot de knaagdieren behoort.