De dodaars kent verschillende hoge roepen, die klinken als bit, bit, bit (bij verstoring) of bie-iep. Dit wordt vaak versneld tot een verdragende, hinnikende triller, "biebiebiebiebie". Dit is vooral in het voorjaar te horen als duet tussen mannetje en vrouwtje, bij de balts of om het territorium te markeren. Dodaarzen broeden in het hele land op zoetwaterplassen met veel oeverbegroeiing, tot op kleine vijvers en vennetjes. De broed duur van maart t/m half augustus. Als territoriumkartering hoor je dan ook vaak het verdragende "biebiebiebiebie" riedeltje.
Dodaars broedpaar op de waterberging Schotelven
Waterkwaliteit is waar het om draait voor de dodaars. Hoe zuiverder het water, hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende helder is: dodaarzen jagen op zicht. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring tengevolge van water- en oeverrecreatie. Verbetering van de waterkwaliteit is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvissoorten. Bovendien verarmt de onderwaardeervegetatie én de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en weekdieren.
In Nederland is het een vrij schaarse broedvogel, met zo'n 2100 tot 3000 broedparen tussen 2018 en 2020. De geschatte winterpopulatie is 5800-7700 (2016-2021). De landelijke aantallen verschillen soms opmerkelijk van jaar tot jaar. De landelijke aantallen namen sinds midden jaren zeventig eerst af, maar herstelden vervolgens. De pieken vallen vaak samen met een reeks van zachte winters in combinatie met neerslagrijke voorjaren. Omgekeerd kelderen de aantallen na strenge winters zoals midden jaren tachtig en negentig, en zijn sommige broedplaatsen ongeschikt in droge voorjaren. De verspreiding in de lage delen van het land kromp in het laatste kwart van de twintigste eeuw door het verdwijnen uit zwaar bemaalde, intensief geschoonde of vervuilde sloten in polderland. De vestiging in nieuwe natte natuur en een toename in natuurgebieden op de zandgronden, door maatregelen om de waterstand hoog te houden, compenseert dit verlies ten delen.