Bij de herinrichting Natte Natuurparel De Utrecht en Beekdal Groote Beerze is in Netersel op de hoek Schotelven - Witvensberg de waterberging vlakte uitgegraven wat een soort ven is geworden. Door de langdurige regenval en de hoge grondwaterstand, zakt het water daar nog amper weg. En waar veel water staat, ontstaat ook veel waterleven, waar dan ook weer veel watervogels op af komen. Vandaag heb ik voor jullie de kleinste fuut die ons land kent, de Dodaars. De Dodaars houdt van schoon water. Niet alleen vanwege het benogigde voedsel dat in het water leeft, maar de helderheid is een belangrijke voorwaarde. De Dodaars is een zichtduiker. En vertroebeling zorgt voor slecht zicht op visjes en ander onderwaterleven.
Dodaarzen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'. Dodaazen zijn 23 tot 29 cm groot, hebben een vrij korte snavel, die geschikt is om waterinsecten te eten. Ze zijn voorzien van zwemvliezen en kunnen goed duiken en voortreffelijk onder water zwemmen. Vaak duiken ze weer op uit het water, op ruim vijftig meter van de plaats waar ze onder doken.
Waterkwaliteit is waar het om draait voor de dodaars. Hoe zuiverder het water, hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende helder is: dodaarzen jagen op zicht. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring tengevolge van water- en oeverrecreatie. Verbetering van de waterkwaliteit is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvissoorten. Bovendien verarmt de onderwaardeervegetatie én de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en weekdieren.
De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers) maakt het voor een zichtjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al minder talrijk aanwezige prooien op te sporen. Ook een onnatuurlijk waterpeilbeheer (laag in de winter en hoog in de zomer) leidt tot een afname van geschikte broedgelegenheid. In een aantal regio's lopen momenteel projecten van milieufederaties en/of waterschappen, die verbetering van de waterkwaliteit tot doel hebben. Gepleit moet worden voor het tegengaan van betreding van - delen van - oevers van geschikte wateren in de broedtijd, van maart tot begin juni. Het opschonen van sloten en vaarten en het branden of maaien van oevervegetatie vlak voor of in de broedtijd dient voorkomen te worden.