woensdag 10 februari 2021

Nabij het stroomgebied van de Groote Beerze

Vanmorgen ging ik op pad om langs de Groote Beerze te gaan wandelen. Ik koos een strook uit waar de Groote Beerze meanderd en door struiken en kreupelhoud stroomt. Dit stuk ligt tussen Netersel en Westelbeers. Onderweg zag ik nog wat vogels. Ik ging op pat met een lens op de camera die zich goed leent voor landschapsfotografie, niet met een telelens dus. Die was wel van pas gekomen voor de vogels. Enkele zaten jammer genoeg ook nog achter kleine takjes. Zonde, die foto's zijn dus niet zo scherp, maar toch de moeite waard.


De Groote Beerze aal het einde van het gekanaliseerde stuk. vanaf hier begint de meandering.

De Groote Beerze is een beek in de Nederlandse provincie Noord-Brabant die ligt in het stroomgebied van waterschap De Dommel. Vanaf Hapert en Bladel tot de samenvoeging met de Kleine Beerze hoort de Groote Beerze tot het Natura 2000 gebied Kempenland-West. De naam Beerze werd al in 1545 gebruikt door keizer Karel V en is vermoedelijk afgeleid van berne (bron) of barne (branden). Barne verwijst naar de aanwezigheid van veen (turf), dat vroeger dienstdeed als brandstof voor de kachel. Het veen werd gevormd in de laaggelegen gebieden rond de beek.

De Groote Beerze ontspringt in de gemeente Lommel, in het gebied Blekerheide. Vandaar stroomt ze als Aa of Goorloop in noordelijke richting, waar ze de Nederlandse grens overschrijdt in de gemeente Bergeijk, niet ver van de Stevensbergen. Ze loopt door Boswachterij De Kempen, raakt nog eenmaal de Belgische grens bij Grenspaal 197 en stroomt dan langs Bladel. Omstreeks 1960 werd een groot deel van het stroomdal sterk aangetast door kanalisatie van de beek, een lot wat deze stroomopwaarts tot tegenaan Middelbeers trof. Vanaf 2005 is men met beekherstel begonnen ter hoogte van het Beersbroek, waarbij een meanderende loop werd uitgegraven. Hier werd ook een overstromingsgebied aangelegd.


De grote waterloop die water uit de Neterselse Heide naar de Groote Beerze afvoert, staat hoog.

Dit jaar wordt begonnen met het opnieuw meanderen van een aantal trajecten van de beek. De beek krijgt zijn oude meandering weer terug en zal op een aantal plaatsen aan de zijkanten worden uitgegraven om waterbergingsgebieden aan te leggen. Door deze maatregelen wil het waterschap en Brabants Landschap de stikstof depositie aanpakken en bij extreme regen in de winter water te kunnen bergen, om zo het grondwaterpijl te kunnen verhogen en verdroging in de zomermaanden te minimaliseren.


De Witte kwikstaart op zoek naar iets wat voor voedsel door kan gaan.

Waar water is, zijn ook vogels te vinden. Nu er ijs ligt kunnen de vogels over het water lopen. Ze drinken nu door sneeuw te eten. Op het ijs zoeken ze naar kleine daadjes die uit halmen van grassen en riet zijn gewaaid. Hier zag ik de Witte kwikstaart. Hoewel Nederlandse witte kwikstaarten in het najaar naar het zuiden wegtrekken, zien we nu vogels uit landen uit noordelijkere landen. In zachte winters overwinteren kleine aantallen in Nederland, vooral in de zuidelijke helft. In strenge winters is de soort vrijwel afwezig.


De weilanden staan onder water.


Het water staat zo hoog in de Groote Beerze, dat er van een voorde geen spraken van is.

Waterschap De Dommel stuurt de maten van overstroming door stuwen hoog te houden en zo water uit de beken buiten hun oevers te laten treden. Langs de beken en rivieren loopt het water dan in de laaggelegen bossen en weilanden. Het overgrote deel van die gebieden zijn aangekocht door het Waterschap en door Brabands Landschap. Door deze maatregelen is de waterstand al zo ver gestegen dat het normale pijl bijna bereikt is. Om de voorraad grondwater te kunnen beschermen, houdt het waterschap de grondwaterstanden continu in de gaten. In Noord Brabant meten 112 peilbuizen constant de grondwatertoestand. Per peillocatie worden vergeleken met de grondwaterstand met die van de afgelopen 10 jaar. Die vergelijking geeft een beeld of het droger, normaal of juist natter is dan normaal.


Rietgorzen zoeken naar zaden die uit de halmen van het riet in de sneeuw zijn gevallen.

De rietgors is een middelgrote gors. Gorzen lijken een beetje op vinken maar hebben een langere staart. In de zomer is het mannetje gemakkelijk te herkennen aan zijn opvallend zwarte kopkap en witte halsband, die samensmelt met een witte snorstreep. Hij heeft bovenaan rosbruin met duidelijke donker en lichte streping. Onderaan is hij eerder witachtig. In de winter verdwijnt de zwarte kopkleur voor een deel. In de winter blijft een deel van de rietgorzen hier. Een ander deel trekt naar Zuid-Europa (Spanje) om te overwinteren. Ze vertrekken in de periode september-november en keren terug vanaf eind februari tot eind april.


Plotseling zag ik enkele (Noorse) Goudvinken achter en aantal kleine takjes (niet scherp). Jammer dat ik mijn telelens niet op mijn camera had.

Goudvinken uit Nederland trekken nauwelijks, maar buiten de broedtijd zwerven ze wel rond op zoek naar voedsel. In Nederland overwinteren goudvinken uit oostelijker en noordelijker gelegen landen. Vooral in Oost-Nederland is in het najaar wat doortrek te merken van vogels uit Duitsland en Scandinavië, tussen half oktober en half november. In sommige najaren vinden kleine invasies plaats van de noordse goudvink, een andere ondersoort. Van voorjaarstrek wordt meestal weinig gemerkt, het meest nog in maart en begin april. Als er 's winters weinig essenzaad is, eten Goudvinken ook de knoppen van de bomen. Ook die van fruitbomen en dat maakt goudvinken niet populair bij telers.

In de winter zijn er twee ondersoorten van de Goudvink in Nederland te vinden: pyrrhula (de Noordse) en europoea ('onze' broedvogel). Zonder onderlinge vergelijking lastig met zekerheid te zeggen met welke je van doen hebt. De Noorse variant is een beetje groter dan de Nederlandse en een beetje roder. Pas als europoea en purrhula gezellig náást elkaar zouden gaan zitten en een duidelijk kleur- en grootteverschil waarneembaar is, zou je meer zekerheid hebben m.b.t. het verschil. Maar het zijn allebei Goudvinken.


De Groote Beerze werd bij de ruilverkaveling aan het einde van de zeventiger jaren van de vorige eeuw gekanaliseerd. De boeren konden in het voorjaar niet de akkers op omdat er nog veel water op stond. Er werden diepere en bredere sloten uitgegraven, en de beken werden kleine rechte kanalen. Het water werd snel afgevoerd en de akkers droogde sneller op. In die periode was het klimaat nog veel natter. Nu vijftig jaar later, is er een klimaat met extremen. Soms regent het erg veel, zoals in de winter en het vroegen voorjaar, waarbij het ook extreem nat kan worden. In de zomermaanden regent het vaak ook helemaal nier, of bijna niet. Door de droogte komen bomen, planten en de gewassen van de landbouw bij aanhoudende droogte water te kort. De planten groeien dan niet goed, of sterven zelfs af. Bij extreem lage waterstanden leggen veel bomen zelfs het lootje. De meest gevoelige zijn dennenbomen. Zij hebben geen wortels die diep de grond in gaan en kunnen dan geen water meer opzuigen.

Alle maatregelen zijn er op gericht om de natuur er wee boven op te helpen. Als de stikstofuitstoot en het gifgebruik ook voldoende wordt aangepakt, krijgen weer de natuur terug die ik leerde kennen toen ik als kleine jongen met mijn ouders en grootouders mee de natuur in werd genomen. Ik hoop de resultaten nog mee te kunnen maken.