woensdag 8 april 2020

De vogels verdedigen hun broedgebied

Vogels verdedigen hun territorium, zeker tijdens de broedperiode. Een territorium is het leefgebied van dieren, waar vooral soortgenoten niet geduld worden. Het is een gebied om voedsel te zoeken en de jongen te verzorgen. Een territorium wordt verkregen en behouden door te vechten en te dreigen. In het eigen territorium voelt een dier zich sterk. Hierdoor overheerst in agonistisch gedrag de agressie. Buiten het territorium overheerst de neiging tot vluchten. Op de grens is er een grote kans op een inwendig conflict. Een vogel of vogelpaar kan het territorium verdedigen door middel van; zang (dit is het belangrijkste), dreiggedrag of vechtgedrag.

"Luister, dit is mijn plekje", zingt de Groenling voluit om zijn territorium te verdedigen.

Een territorium is iets anders dan een activiteitsgebied, een gebied waar een vogelpaar hun dagelijkse activiteiten uitvoeren zonder dat het gebied verdedigd wordt tegen soortgenoten. Voorbeelden van vogelterritoria zijn die van de merel en de roodborst. Hun territoria worden duidelijk afgebakend door een een doorgetrokken streep te trekken waar de vogel niet overheen komt, ook het niet overlappend. Het ene territorium sluit dus naadloos aan op het andere. Een aantal soorten hebben nestterritoria. Een nestterritorium omvat slechts enkele decimeters rondom het nest. Voorbeelden hiervan zijn koloniebroeders als veel meeuwen en sterns, maar ook spreeuwen, mussen, huiszwaluwen, boerenzwaluwen en gierzwaluwen.

De groenling (Chloris chloris), die ook groenvink genoemd wordt, is een van de vinkachtigen die Nederland rijk is. Deze typische zaadeter is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer.

Het nest bevindt zich in heggen en struiken of in altijdgroene planten. Het is gemaakt van takjes, twijgjes of worteltjes en afgewerkt met haren en veertjes. Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met roestbruine vlekjes en hebben een broedtijd van 12 tot 14 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd.

De Roodborst strijkt z'n veren glad na een bad.

De roodborst kenne we allemaal. Het driftige zangvogeltje behoord tot de familie Muscicapidae (vliegenvangers). Hij waagt zich dicht bij huizen, vooral 's winters. Verder is het een zeer talrijke broedvogel van grote tuinen, parken en bossen. Het is een vrij gedrongen vogeltje en zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een opvallende bruinrode tot oranje keel. De staart is roodbruin, de rug bruin en de buik lichtgekleurd. De zang is het hele jaar te horen. Hij begint 's ochtends te zingen als het nog donker is. Bij gevaar stoot hij de kreet 'tsik' uit. Een bijzonderheid van de roodborst is dat ook de vrouwtjes zingen, vooral in de herfst. Jonge vogels hebben een gespikkelde kop en borst. Het vogeltje is 14 cm lang. Tegen soortgenoten zijn zowel mannetjes als vrouwtjes heel agressief. Zowel in de zomer als in de winter verdedigen zij hun territorium fel.

De (Vlaamse) Gaai en de Heggenmus. De Gaai laat zich horen door zijn kenmerkende gekras, de Heggenmus doet dat met zang.

De gaai (Garrulus glandarius), ook wel Vlaamse gaai genoemd, is een opvallend gekleurde kraaiachtige. De gaai is 32 tot 35 cm lang. De nominaatvorm van de vogel, die onder andere in de Benelux voorkomt, is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart. Zijn luide geschreeuw, niet te verwarren met het geluid van andere vogels. In bosgebieden reageren zij luid op mogelijke indringers, wat als alarmfunctie voor andere dieren fungeert.

De Merel man houdt een oogje in het zeil, terwijl het vrouwtje en bad neemt. Als een ander mannetje de dicht in de buurt komt zal hij direct verjagen worden.

De merel (Turdus merula) is een middelgrote zangvogel uit de familie lijsters (Turdidae). Het mannetje is overwegend zwart en heeft een gele oogring en snavel. In het broedseizoen is zijn melodieuze zang in het grootste deel van Europa 's ochtends en 's avonds te horen. Het vrouwtje heeft een bruin tot geel- of roodbruin verenkleed, dat vanaf een afstand egaal kan lijken. De onderzijde is echter lichter gekleurd en onregelmatig gevlekt of gestreept. De buik is grijs tot bruin en de bruine borst is bedekt met lichte vlekken. De keel is het lichtst gekleurd en is grijs tot bruin met donkere onregelmatige strepen. Het vrouwtje heeft net als het mannetje donkerbruine poten, maar de snavel is lichter gekleurd. Ook de oogring is minder fel gekleurd en valt door het bruine verenkleed weinig op.

Merels bakenen een territorium af, dat vaak ongeveer de grootte heeft van een tuin. De in de vrije natuur levende merels bouwen hun nest in de struiken en de kruinen van lage bomen, zelden hoger dan twee meter; de stads- en dorpsmerels nestelen op houtachtige planten in tuinen en parken en op gebouwen. Hun nest, dat grotendeels door het vrouwtje wordt gebouwd, bestaat uit een compact, diep holletje van droog gras en mos, van binnen bepleisterd met modder en gevoerd met fijn plantenmateriaal en gras (bij de zanglijster is de binnenkant van het nest bepleisterd met modder, mest en speeksel). Hoewel het maken van een nest veel werk vraagt, komt het voor dat merels snel een nest verlaten als het ontdekt wordt door een mens of predator. Zelfs als het nest al eieren bevat.

De Houtduif ziet voer liggen, maar is terughoudend om er metten op af te gaan.

De houtduif (Columba palumbus) is de meest voorkomende duif in ons land. Deze vogels hebben een grijspaarse kop, grijze bovendelen en grijsroze borst. Ze hebben zwarte armpennen en een brede zwarte eindband op de staart. Deze vogels hebben een witte vlek in de nek en een witte band op de vleugels, die goed zichtbaar zijn tijdens de vlucht. Hun voedsel bestaat uit zaden, oogstresten, zaden van wilde planten, gevallen bessen en ander beschikbaar voedsel. In stedelijk gebied vaak rondslingerende etensresten.

Houtduiven broeden het liefst in bossen, parken en tuinen, maar omdat ze tegenwoordig meer en meer in stedelijke gebieden voorkomen, maken ze niet zelden gebruik van gebouwen. Ze bouwen slordige nesten van takken en het is geen uitzondering dat een ei na het leggen meteen door de losjes gegroepeerde takken op de grond valt. Houtduiven leggen twee eieren. Na het uitbroeden voederen zowel man als vrouw de jongen. Juvenielen missen in de eerste zomer de kenmerkende witte halsvlek.

Bij Houtduiven is van een echt territorium eigenlijk geen sprake. Soms kunnen meerdere nesten in één boom worden aangetroffen.