maandag 5 december 2016

Vinken, een geelgors en een tjiftjaf

Vanmorgen kreeg ik in plaats van het goudhaantje, vinken, een geelgors en een tjiftjaf voor de lens. De Geelgors was te schuw om kort te benaderen, maar ik heb er toch een foto van. De tjiftjaf zat aan de andere kant van het pad, de vinken zaten verspreid. de een mooier dan de ander.

Mijn mooiste, tussen de dennennaalden.


Vinken leven in bossen, boomrijke tuinen en parken. Ze eten namelijk zaden en zachte plantendelen, zoals bladknoppen. Toch is het vooral hoog Nederland waar vinken het meeste voorkomen. Aan het einde van hun zang van de vink laten vinken vaak de bekende 'vinkenslag' horen. Vinken hebben een korte, kegelvormige snavel. Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. De staartveren zijn zwart, behalve de (witte) buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een vrouwtjes mus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Dat is ook waarmee u de vrouw het best van een mus kunt onderscheiden.

De meeste Nederlandse vinken zijn standvogels, maar een deel trekt over grote of minder grote afstand naar het zuiden om te overwinteren. Vogels die broeden in het noorden en noordoosten van Europa trekken tussen half september en eind november naar het zuiden en zuidwesten van Europa en naar noordelijk Afrika. Voorjaarstrek van vanaf februari, maar vooral in maart en april, met in de voorhoede de mannetjes, die meestal ook het minst ver weg trekken. Vooral dagtrekker, trekt in groepen en laat zich stuwen door groot open water.

De Geelgors

De geelgors is een zwerfvogel van diverse halfopen landschappen, zoals licht beboste heide, bosranden en agrarisch gebied met heggen, houtwallen en grazige wegbermen. Geelgorzen worden vrijwel uitsluitend aangetroffen in het oosten en zuidoosten van het land. De Nederlandse broedvogels blijven hoofdzakelijk in eigen land en vormen wintergroepen op voedselrijke plekken. In uitzonderlijke gevallen gaat het om vele honderden of zelfs meer.

Mannetje is duidelijk te herkennen aan grotendeels gele kop en geel op onderdelen. Vrouwtje en jonge vogels zijn minder duidelijk te herkennen, maar vrouwtje vaak nog veel (licht)geel. In alle kleden opvallende roodbruine stuit en witte buitenste staartpennen. Ze eten grotendeels zaden, waarbij tarwe en haver de voorkeur krijgen boven gerst, maar ook zaden van bomen zoals spar, den, beuk, druif, maretak en diverse andere zaden. In de broedtijd wordt omwille van de jongen echter ook overgeschakeld naar ongewervelden en insecten. Voedsel wordt merendeels verzameld op de grond.

De tjiftjaf en de Pimpelmees kom je in alle bosranden tegen.