dinsdag 23 november 2021

Gewone wimperzwam op een treurwilg

Afgelopen vrijdag maakte ik nabij de Groote Beerze een foto van een klein rood knopje van een millimeter of 3 tot 4 mm, dat een Gewone wimperzwam bleek te zijn. Dat blijkt nu geen eenmalige toevalstreffer te zijn. Op het half vermolmde hout van een treurwilg die in Netersel bij onze schuur ligt zag ik er een stuk of 45.


De Gewone wimperzwam op half vermolmd hout van een treurwilg. Deze varieren van 3 mm tot 1 cm.

Alle soorten wimperzwammen zijn te herkennen aan de oranjerode tot bruinrode schijfjes met donkere haren aan de rand. De Gewone wimperzwam is gemeld uit landen van het gehele noordelijk halfrond. De verschillende soorten wimperzwammen zijn moeilijk en alleen microscopisch goed van elkaar te onderscheiden. De vraag is dus of het altijd gaat om de soort die wij de Gewone wimperzwam noemen. De Gewone wimperzwam is helder oranje en in verhouding groter, tot zo’n 10 tot 15 millimeter, dan veel van de andere soorten. De donkerbruine tot zwarte randharen zijn vrij lang, tot ongeveer 1,5 millimeter en blijken onder de microscoop complex wortelend te zijn. De andere, vaak veel kleinere soorten, komen ook wel voor op hout maar bijvoorbeeld ook in oude karrensporen.

Gewone wimperzwam (Scutellinia scutellata) leeft saprotroof op hout. Hij komt alleen voor of in groepjes op rottend hout, halfverteerde boombast of een bodem waarin houtresten aanwezig zijn. Hij is ook aangetroffen op rottend blad of half vergane vruchtlichamen van de tonderzwam Fomes fomentarius. De schotelvormige paddenstoel heeft een diameter van 2 - 12 mm. De kleur aan de binnenzijde is oranje en de buitenrand heeft haartjes. De haartjes zijn meestal bruin en kunnen 1,3 mm lang worden.


Saprotroof op vochtig, rottend, plantaardig materiaal (hout, bladeren, papier, kruiden enz.) en omringende bodem, het meest in natte elzenbossen (Carici-Alnetum) en wilgenstruwelen (Salicion cinereae), ook in andere vochtige bossen, graslanden, afgravingen etc.

Variabele soort, o.a. gekenmerkt door complex wortelende lange randharen (500-2000x20-50 μm) en elliptische sporen (17.5-22.5x11-14.5) met lage, vaak vervloeiende wratjes. Nauwelijks verward met de andere in Nederland voorkomende soorten. S. crinita is zeer nauw verwant en in Nederland nog niet aangetroffen (zie Schumacher, loc. cit.: 58-60. 1990).