De Vlaamse gaai in de Gewone vlierbes (Sambucus nigra), die net achter de takkenwal staat.
De gaai is een luidruchtige, bont gekleurde vogel met een opvallend witte stuit. Hij legt een wintervoorraad aan van eikels en beukennootjes. In het broedseizoen is de gaai een waakzame en schuwe vogel die je best zoekt in het bos. Vooral zijn opvallende roep verraadt zijn aanwezigheid. De wetenschappelijke naam van de gaai Garullus glandarius betekent letterlijk babbelzieke eikelzoeker. Vroeger had men het niet over de gaai maar over de Vlaamse gaai. Een zoektocht naar de oorsprong van het Vlaamse karakter van de gaai leverde twee verklaringen op.
Gaaien kunnen in sommige jaren ons land met tienduizenden overspoelen. Van waar al die vogels plots komen, is niet altijd duidelijk. Het 'Vlaamse' van de gaai zou zijn oorsprong hebben gevonden in Nederland omdat onze noorderburen dachten dat al die invasiegaaien uit Vlaanderen afkomstig waren. Een tweede verklaring voor de oude soortnaam is dat de gaai wordt gekenmerkt door een fraai verenkleed dat deed denken aan de kledij van de gegoede burgerij uit het rijke Vlaanderen.
De gaai broedt vooral in loofbossen (vooral in eiken- en beukenbossen). Ook in grote parken en tuinen kan je de soort aantreffen. Beide partners staan in voor de nestbouw. Het mannetje zorgt voor de afwerking. De nestbouw neemt zes tot negen dagen in beslag. Een legsel telt doorgaans vier tot zeven eieren. Het wijfje broedt ca. 16 dagen. Elke drie dagen verlaat ze het nest voor 5 tot 15 minuten. Heel wat legsels gaan verloren door predatie van eksters en kraaien. De volwassen vogels vallen vaak ten prooi aan sperwer en havik.
De Gewone vlier (Sambucus nigra) is een plant uit de muskuskruidfamilie (Adoxaceae). De bloei is van mei tot juli. De bestuiving vindt plaats door insecten. De vruchten zijn in september en oktober rijp. De plant vermeerdert zich door zaad, dat met name door spreeuwen, die dol op de bessen zijn, wordt verspreid. Botanisch gezien zijn de bessen steenvruchten. De gaai voedt zich in het voorjaar en de zomer vooral met insecten, kevers, rupsen en menselijke voedselrestjes. Ook kleine of jonge zangvogels en eieren behoren tot het dieet. In de herfst schakelt hij over op vruchten (bramen, kersen, frambozen, lijsterbessen) en noten (beukennootjes en hazelnoten). Eikels vormen in het najaar de favoriete voedselbron.