dinsdag 26 november 2019

Groene glibberzwam en Blauwgrijze schorsmycena

Tijdens mijn wandeling over de Belevensche Heide in Reusel, zag ik vanmorgen twee zwammetjes die mijn aandacht trokken. De Groene Glibberzwammetjes en de Blauwgrijze schorsmycena's. Glibberzwammetjes hebben in volgroeide vorm een groene hoed. Die ik vond zijn volgens mij al aan het verwelken. Ze zijn van juli tot november te vinden. De andere is de Blauwgrijze schorsmycena. Deze heb ik al vaker gezien op de Belevensche Heide.

Deze Groene Glibberzwammetjes hebben hun beste tijd al gehad.

De Groene Glibberzwam komt voor in loof- en gemende bossen en lanen op voedselarme, lemige of leemloze zandgrond of voedselrijke, klei- of zandgrond. Door het gelatineuze, glibberige vruchtlichaam, de vorm en de kleur is de Groene Glibberzwam heel duidelijk herkenbaar. De zwam groeit vaak dicht opeen in kleine groepjes. De groene glibberzwam wordt vooral op mossige plaatsen onder oude beuken en eiken gevonden.

De groene glibberzwam ( Leotia lubrica ) is een gesteeld en vrij kleine zakjeszwam. Meestal groeien de zwammen in grotere groepen bij elkaar. De steel van de paddenstoel wordt zo'n 6 cm hoog en verbreed aan de top naar een 1 tot 3,5 cm breed hoedje. De hoed is onregelmatig gegolfd en gelobd. Uitgegroeide zwammen zijn glanzend geelgroen tot olijfgroen gekleurd. De geur en smaak van de paddenstoel zijn onopvallend. Ze worden gevonden van juli tot november.

De Blauwgrijze schorsmycena groeit op wilgenhout, is diepblauwgrijs van kleur, de hoed is vrij bol en´gesloten.

Blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) geldt in Nederland als een vrij zeldzame paddenstoel. Vruchtlichamen zijn aanwezig in november, december en januari, op bemoste stammen van loofbomen, vooral (knot)wilgen. De hoed is eerst klokvormig, later vlakker, en tot ongeveer 10 mm in diameter. Het centrum is vaak enigszins afgeplat. De kleur is donker blauwgrijs, later bleker en wat bruinig verkleurend. Bij jonge paddenstoeltjes lijkt de hoed enigszins bedekt met poeder. De lamellen zijn vooral bij jonge exemplaren lichter dan de hoed, later donkerder. Ze zijn breed en staan vrij ver uit elkaar. De vaak bochtige steel heeft veelal de kleur van de hoed en lijkt soms onderaan behaard. Naar boven toe wordt de steel lichter. De soort komt voor in groepen. Het vruchtlichaam is geurloos.