Geweizwam (Xylaria hypoxylon) op een boomstronk te midden van Gesnaveld Klauwtjesmos.
De Geweizwam (Xylaria hypoxylon) is een voorbeeld van de zakjeszwammen, dat grillige vormen aan kan nemen. De geweizwam is een kleine, knotsvormige of plat cilindrische zwam tot 6 cm hoog. Aan de bovenkant komen vaak vertakkingen voor, waardoor de gelijkenis met een gewei ontstaat. In hun jeugd zijn ze bedekt met een wit poeder. Dit zijn de sporen die in de ongeslachtelijke fase worden voortgebracht (conidiën). Later in het najaar gaan ze over tot de geslachtelijke fase. De kleur verandert dan naar zwart en de sporen zitten niet meer aan de buitenkant.
Gesnaveld klauwtjesmos of gewoon klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme) is een soort mos van het geslacht Hypnum (klauwtjesmossen). Het gesnaveld klauwtjesmos is een mattenvormende plant met een liggende stengel, tot 10 cm lang, onregelmatig of geveerd vertakt, afgeplat, met elkaar overlappende blaadjes, wat enigszins aan een cipres doet denken. De stengelblaadjes zijn glanzend grasgroen op schaduwrijke- tot goudbruin op zonnige plaatsen, tot 2 mm lang, concaaf, vooral naar de top toe sikkelvormig gebogen, met een korte V-vormige nerf. De takblaadjes zijn smaller en korter.
Gesnaveld klauwtjesmos is een tweehuizige plant, de mannelijke (antheridia) en vrouwelijke (archegonia) voortplantingsorganen ontstaan op verschillende planten. Het sporenkapsel of sporogoon is tot 2,4 cm lang, cilindrisch, gekromd, horizontaal of schuin op een gladde, tot 2,5 cm lange, roodbruine steel. Het kapsel wordt afgesloten door een lang gesnaveld operculum.
Het is een algemene, kosmopolitische soort die vooral op bomen groeit.
Gele trilzwam (Tremella mesenterica) op een afgevallen eikentakje.
De Gele trilzwam is het gehele jaar door, maar vooral in voorjaar en late herfst, te vinden op takken van loofbomen en struiken. De soort is algemeen in België en Nederland. Het vruchtlichaam heeft een doorsnede van 1 tot 5 cm en is onregelmatig hersenachtig geplooid. Het komt tevoorschijn uit spleten in boomschors en is eerst geel en later bleekgeel gekleurd. In droge toestand verandert de substantie van geleiachtig tot kraakbeenachtig taai en ook donkerder van kleur.
Links; Gewoon Schildmos tussen Gewone Haarmuts (mos) op een eikentak. Rechts; het ijs zat nog op de toppen van het Gewoon Veenmos.
Gewoon schildmos groeit als epifyt op bomen met een niet al te zure schors, komt ook voor op rottend en/of verweerd hout. Wordt soms ook gevonden op dakpannen, plastic etc. Gewoon schildmos is goed te herkennen aan de hoekige lobben en de pseudocyphellen, Blauwgrijs steenschildmos (Parmelia saxatilis) heeft dit ook, maar die heeft ook isidiën, wat Gewoon schildmos niet heeft. Verder is Gewoon schildmos vrij variabel, maar als goed naar de kenmerken gekeken wordt is deze soort vrijwel altijd goed te determineren.
Het Gewoon veenmos (Sphagnum palustre) is een soort mos van het geslacht Sphagnum (veenmos). Het is een algemene, bijna kosmopolitische soort, die vooral in vochtige naaldbossen voorkomt. Gewoon veenmos vormt stevige, lichtgroene tot lichtbruine, tot 25 cm lange planten met een stamdoormeter tussen 0,6 en 1,2 mm. De epidermis is drielagig, de cellen bezitten gewoonlijk 1 tot 3 huidmondjes en zijn rijk aan spiraalvormige vezels. De stengelblaadjes zijn tot 2 mm lang en 1,4 mm breed, afgerond tot bijna rechthoekig, met een smalle zoom van doorschijnende hyaliene cellen.
De takken staan in bundels van drie tot zes op de stam. De top is knopvormig, meestal duidelijker gepigmenteerd en draagt aan de rand tot 2 cm lange, gebleekte takken. De takblaadjes zijn hol en eirond, 1 tot 2 mm breed. Ze bestaan uit een netwerk van in doorsnede driehoekige groene cellen. De sporogonen zijn bijna bolvormig.
Dit is waarschijnlijk een muizenholletje.
Muizen, zoals de Veldmuis, wonen in holtes. Ze graven holen in graslanden, maar ook in schuin oplopende kanten, aan de voet van een boom. De holen en gangen lopen dan tussen de boomwortels, die stevigheid en een droge omgeving bieden.