donderdag 9 mei 2019

De Akkerhommel op Wilde akelei

De Akkerhommel was op de Neterselse Heide op de zeldzame Wilde akelei nectar aan het verzamelen. De bloemen staan in bloei en lokken met nectar insecten naar de meeldraden en stempel om zo voor de bevruchting te zorgen. De Akkerhommel is een van de hommels die de bloemen bezoeken en zo voor de bestuiving zorgen.



De Wilde akelei hoort oorspronkelijk thuis in de bergbossen van Midden-Europa, maar wordt in Nederland inmiddels ook in het wild gevonden, doch sporadische. Terwijl de knoppen op rechtopstaande stelen staan, hebben, zoals reeds vermeld is, de bloeiende bloemen gebogen stelen, en staan de bloemen dus met de opening naar beneden, zodat het stuifmeel steeds tegen regen beschut is. De gekleurde kelk- en kroonbladen doen de bloemen voldoende opvallen aan de insecten. De honing wordt aan de voet van de spoor van de kroonbladen afgescheiden.


De trechtervormige ingangen tot de 15-22 mm lange sporen zijn zo wijd, dat een hommelkop er gemakkelijk in kan dringen. Hommels, waarvan de snuit lang genoeg is (de Akkerhommel heeft een snuit van 19-21 mm en is een trouwe bezoeker), hangen zich vanonder aan de bloemen en dringen met de kop in de spoor, terwijl de middelste en achterste paren poten de meeldraden en stampers omklemmen. Daarbij raken zij met de onderzijde van het achterlijf in jongere bloemen de met stuifmeel bedekte helmknopjes, die de stempels dicht omsluiten, aan, doch in oudere de daar uitstekende en zich uitspreidende stempels, zodat kruisbestuiving zo goed als verzekerd is. Blijft insectenbezoek uit, dan treedt er allicht zelfbestuiving op, daar de stijlen tussen de meeldraden doorgroeien en zo allicht stuifmeel krijgen of ook, doordat zij tenslotte langer zijn dan de helmknopjes, door neervallend stuifmeel bestoven worden.


Ook de aardhommel met een slurf van 7 a 9 mm bezoekt de bloemen wel, doch bijt een gat in de spoor bij de plaats van ombuiging en rooft door de gemaakte opening honing. De honingbij maakt wel gebruik van de gaten door de aardhommel gebeten, om honing te roven. De zaden zijn glanzend zwart, ovaal, stomp toegespitst. Groeihoogte; 45-60 cm. Vliegtijd; 4- mei-Juli.

Akkerhommels (Bombus pascuorum) zijn te herkennen aan de roestbruine beharing op de kop, het borststuk en het achterlijf. Het borststuk heeft een vrij typische ruige beharing met een mengeling van korte en lange haren. De zijkant van het borststuk vertoont meestal lichtgrijze tot witte beharing. Het achterlijf is aan de basis oranjebruin behaard, evenals het achterlijfspunt. Tussen de bruine haren op het middenstuk van het achterlijf zijn zwarte haren terug te vinden. In het westen van Nederland en België wordt vooral de donkere vorm aangetroffen. Deze vorm heeft een roodbruin borststuk en achterlijfspunt en de rest van het lichaam is zwart behaard. Akkerhommels zijn te verwarren met Moshommels ( Bombus muscuorum ) en Heidehommels ( Bombus humilis ), maar deze laatste soorten hebben geen zwarte haren op het achterlijf, in tegenstelling tot Akkerhommel. Moshommel en Heidehommel zijn ook heel wat zeldzamer dan de alomtegenwoordige Akkerhommel.

Akkerhommels nestelen meestal ondergronds, maar kunnen hun nesten ook bovengronds maken tussen mos of in graspollen. De kolonies hebben een gemiddelde grootte tussen de 80 en 200 exemplaren. Akkerhommels hebben een vrij lange tong (gemiddeld 8,6 mm lang) en zullen dus vaak op bloemen met een diepe kelk te vinden zijn. Koninginnen 15-18 mm, werksters 9-15 mm, mannetjes 12-14 mm. Deze soort vliegt vanaf eind maart tot begin oktober. De soort is in allerlei biotopen aan te treffen, ook in stedelijke omgeving.