dinsdag 16 augustus 2016

Gladde slang op de Cartierheide

Na mijn foto's van zaterdag, zijn we vandaag teruggegaan op zoek naar meer Gladde slangen. Vanmorgen zijn we met vier man teruggegaan naar de Cartierheide op zoek naar de plek, waar volgens een Hapertse gids de slang zich zou moeten ophouden. En dat bleek ook zo te zijn.

De Gladde slang zat verscholen in het gras aan de rand van de heideplanten.

De gladde slang (Coronella austriaca) is een niet-giftige slang uit de familie gladde slangen (Colubridae. Het is een van de drie soorten slangen die ook voorkomt in Nederland en Belgiƫ, naast de adder en de ringslang. De belangrijkste onderscheidende kenmerken van de gladde slang zijn de vrij uniforme bruine tot grijsbruine kleur, de gladde schubben, de donkere vlekkenrijen op de rug en staart, de eivormige kop met een ietwat spatelvormige snuit, gele ogen en een ronde pupil. De gladde slang is een bedreigde en beschermde diersoort. klein en onopvallend en heeft in vergelijking met andere soorten een verborgen levenswijze en wordt daardoor zelden gezien.

Deze foto's nam ik zaterdag, redelijk ver weg van de vindplaats van vandaag.

De gladde slang is een relatief kleine soort die een lengte bereikt van 60 tot 75 en maximaal 80 centimeter, de vrouwtjes worden groter dan de mannetjes. Er zijn uitschieters bekend tot 90 cm maar dergelijke exemplaren zijn zeer zeldzaam. De gladde slang heeft een slanke lichaamsbouw en een bruine tot bruingrijze kleur. Vrouwtjes zijn vaak wat fletser gekleurd dan de mannetjes. Mannetjes hebben vaak een meer rode of groene tint en een contrastrijkere tekening. De kleur is meestal lichtbruin tot -grijs met op de rug enkele naast elkaar gelegen rijen kleine vlekjes die soms samensmelten tot een (soms zigzag) streep tot dwarsstrepen of een bandering. De dorsale (rug)tekening van de gladde slang is enigszins variabel; 2 tot 4 vlekkenrijen op de rug die soms versmolten zijn. Een echte zigzagtekening zoals bij de adder vaak het geval is ontbreekt echter. De buikzijde is bij juvenielen steenrood van kleur en verandert bij oudere exemplaren naar bruin tot grijs of zwart.

De relatief smalle kop is ei-vormig en heeft een ronde snuit zonder uit-stekende schubben. Het oog heeft een gele tot bruingele iris en heeft een ronde pupil. De kop is nauwelijks afgesnoerd van de nek. Van het neusgat tot de mondhoek is een donkerbruine en duidelijk zichtbare streep aanwezig wat een typisch kenmerk is. Ook de donkere, enigszins hart- tot hoefijzervormige vlek op de bovenzijde van de kop met de punt aan de voorzijde is karakteristiek.

Links; de Gladde slang tussen de beschutting van gras aan de rand met de heide.
Rechts; een vervellingshuid van de Gladde slang (op de paal gelegd).

Vervellen
Vanaf begin augustus is het mogelijk een afgeschudde vervelde huid van de Gladde slang te vinden. Bij het vervellen is eerst de huid dofgekleurd en de vlekkentekening op de rug en kop lijkt te vervagen. Tussen de oude en de nieuwe huid komt wat vocht. Omdat de opperhuid ook over de ogen zit, worden door het vocht de ogen bijna melkwit. In deze fase kunnen de dieren niet goed zien. Na verloop van tijd breekt de oude huid bij de kop en wordt de oude opperhuid door langs takken of stenen te glijden in zijn geheel afgestroopt. Deze 'slangenhemden', of stukken er van, worden soms in de vegetatie gevonden, zoals wij die vanmorgen vonden.