dinsdag 18 september 2018

Warme herfstwandeling over de Grijze steen

Ondanks temperaturen van 20 tot 25 graden zijn er tekenen dat de herfst wel degelijk is begonnen. Tijdens een wandeling, vanmorgen over natuurgebied "de Grijze Steen" in Casteren zag ik diverse paddestoelen, waaronder de Gewone heksenboleet, Gewoon eekhoorntjesbrood, Gewone zwavelkop en Rode Heidelucifer (korstmos).

De gewone heksenboleet of kortweg heksenboleet (Boletus erythropus) is een paddenstoel uit de familie Boletaceae.

De gewone heksenboleet groeit in bossen op zure grond. De soort komt daar vrij algemeen voor. De hoed heeft een doorsnede van 7–11 cm en is gewelfd. Bij droogte wordt het oppervlak van de hoed iets viltig. De kleur varieert van donkerbruin tot roodbruin. De steel is 8–11 cm lang en 1,5-2,5 cm dik. Deze is geel en is dicht bezet met kleine, rode viltpuntjes. De buisjes zijn vrijstaand, klein en citroengeel tot groenig van kleur. De poriën zijn rond en rood tot roestbruin van kleur. Bij druk kleuren de buisjes direct donkerblauw tot zwart. Het vlees is geel. Bij snijden of kneuzen verkleurt het tot indigoblauw.

Gewoon eekhoorntjesbrood (Boletus edulis) is een algemeen voorkomende eetbare paddenstoel die behoort tot de familie Boletaceae.

Meestal wordt met de Nederlandse naam de ondersoort Boletus edulis susbp. edulis bedoeld. Het is een uitgesproken consumptiepaddenstoel die, ook in gedroogde vorm, onder andere in fondue verwerkt wordt. In de Alpen zijn deze boleten in gedroogde vorm veelgevraagd en duur. In de Italiaanse keuken heten ze porcini, ook in Nederlandstalige recepten wordt die naam veel gebruikt. De hoed van gewoon eekhoorntjesbrood heeft een licht- tot donkerbruine, vaak ook enigszins geel en rood getinte kleur. Hij kan tot 30 cm groot worden en is in vochtige toestand wat plakkerig. Aan de onderzijde is een sponzig aandoend stelsel van fijne buisjes zichtbaar dat eerst wit en later geel is. De witachtige tot bruin aangelopen steel wordt niet langer dan 25 cm en vertoont een licht netwerk aan het bovenste gedeelte.

De gewone zwavelkop (Hypholoma fasciculare, synoniem: Psilocybe fascicularis) of het dwergzwavelkopje is een giftige paddenstoel die tot de familie Strophariaceae behoort.

De kleur van de gewone zwavelkop is zwavelgeel met oranjebruin centrum en vaak met bleekgele tot donkerbruine vlies stukjes (velumresten) aan de rand. De plaatjes die aan de onderkant van de hoed zitten zijn geelgroenig en bij het ouder worden donkerbruin. De tot 10 cm lange en nauwelijks 1 cm brede steel van de paddenstoel is zwavelgeel met een zwakke ringzone en aan de voet oranjebruin. De hoed heeft een doorsnede van 2-6 cm. De sporen zijn purperbruin van kleur. De paddenstoel is in Nederland zeer algemeen en groeit in dichte groepen aan de voet van loof- of naaldbomen in bossen of plantsoenen. De gewone zwavelkop is zeer giftig.

De rode heidelucifer is een korstmos dat voorkomt op venige en zandige grond en op rottend hout in heiden, stuifzand en duinen.

Net als het Rood bekermos is het goed kijken om ze te ontdekken. De knopjes lijken wel knopspelden. De rode heidelucifer (Cladonia floerkeana) is een korstmos dat voorkomt op venige en zandige grond en op rottend hout in heiden, stuifzanden en duinen, soms op rieten daken. Rode heidelucifer is geen mos en ook geen paddenstoel, maar een korstmos. Korstmos is een nauwe samenwerking tussen een schimmel met algen. Die samenwerking wordt wel symbiose genoemd. Het schimmelgedeelte is de basis, maar kan geen voedsel maken. Daar zorgen de algen op hun buurt weer voor. De kleur is grijsgroen en ze hebben altijd een rode top.

Het is één van de circa 350 korstmossoorten op aarde, waarvan er circa 50 in Nederland voorkomen. 20 van deze soorten staat op de Rode Lijst. Het Rode bekermos is het algemeenst van deze rode korstmossen maar de iets schaarsere Rode heidelucifer (Cladonia floerkeana) kun je ook regelmatig tegen komen. Deze Cladonia-soort wordt 1 à 2,5 cm hoog, is meestal onvertakt (behalve aan de top) en heeft een grijsgroene korrelige structuur met een felrood kopje bovenop. Ze leven bij voorkeur op losse, zure en goed gedraineerde bodems met een hoog humusgehalte. Je vindt ze op bos, zand of heidegrond of op goed belicht schors van berken, dennen en zomereiken. Je ziet ze ook nog wel eens op oude rieten daken, houten palen of boomstronken.