donderdag 27 september 2018

Lepelaars lepelen door het Belevense water

Gisteren plaatste ik foto's van de Lepelaars, die al een week of vier op het Beleven verblijven. Vanmiddag was het zonnig genoeg om met een 2x teleconverter op de telelens naar het Beleven te gaan om de Lepelaars nog eens op de foto te zetten.


Wat is beter; een telelens van 500 mm, waarbij je een deel uit de foto moet uitsnijden (croppen), of een telelens met een teleconverter die croppen niet nodig maakt. Als je een foto cropt, vergroot je de foto niet alleen, maar ook de pixels en de onscherpte's die er in zitten. Als de telelens verlengt wordt met een teleconverter vergroot je het beeld voordat het op de beeldsensor valt. Als de lens perfect schoon is, en de calibratie is goed, resulteert dat in beter resultaat. Echter, het scherpstellen luistert extreem nou. Niet alle foto's zullen goed zijn, maar dat hoeft ook niet. Bij het gebruik van een converter, die 2 x de brandpuntafstand verlengt, is het lichtverlies 2 stoppen. Bij een grootste lensopening van f/5.6 wordt dat f/11. Automatisch scherpstellen is dan lastig voor de camera. De scherpstelsensor heeft voldoende licht nodig om goed scherp te kunnen stellen, Bij f/11 wordt dat lastig. Schakel je over naar Live-view, dan stel je scherp op de beeldsensor. Die beeldsensor kan dat bij veel minder licht nog goed aan. De 500 mm telelens is met de teleconverter dubbel zo lang geworden; 1000 mm dus. Omdat de Nikon D500 een cropcamera is (DX of APS-C) wordt dat nog een verlengt met een factor 1,5. Ten opzichten van een 35 mm fullframe sensor heeft de vergrotingsfactor een equivalent van 1500 mm.


De Lepelaars zijn op dit moment weer de meest besproken wintergast. De lepelaar (Platalea leucorodia) is een vogel uit de familie der ibissen en lepelaars. De lepelaar heeft een lengte van ongeveer 80 tot 93 cm. De lepelaar is onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde spatelvormig verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is. De vogel is helemaal wit. De verlengde kopveren vormen een bossige kuif. Een duidelijk verschil dus met de op een grote afstand gelijkende Grote zilverreiger.

De vogel komt voor in natte weiden, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook wel eens plantendelen. Nederland was tot voor tien jaar geleden het noordelijkste land in Europa waar lepelaars tot broeden kwamen, vooral in moerassen, rietkragen en andere slecht bereikbare plaatsen. In Belgiƫ is dit een zeldzame vogel. Hij wordt voornamelijk in het Zwin waargenomen. In Vlaanderen broedde de soort in 2013 op twee plaatsen.


Het Beleven is voorgekomen uit een natuurontwikkeling uit 2008. Over een oppervlakte van 85 hectare (dat is bijna 1 km2!) werd de met mest verzadigde bodemlaag verwijderd: 120.000 m3. Daardoor kwamen 2 vennen tevoorschijn die 100 jaar geleden waren dichtgegooid. Ze worden omringd door bloemrijk grasland. Vogels ontdekten al snel het nieuwe leefgebied. Zowel watervogels (geoorde fuut, slobeend) als weidevogels (kievit, wulp). Om in alle rust te kunnen genieten van deze vogels is er een kijkhut gebouwd. Rond de vennen liggen nog ouderwets veel zandpaden. Ze worden omringd door breed uitgegroeide bremstuiken, waaruit de geelgors zijn weemoedige lied zingt.