dinsdag 1 december 2020

Alle Nederlandse spechten bij elkaar

We zitten nu in een periode van het jaar dat genieten van vogels beperkt is tot de tuinvogels en een enkele vogel die je in de vrije natuur ziet. Zelfs op de open wateren is het aantal vogels klein, zelfs kleiner als de jaren voordien. Ik hoop dat de afname, die de laatste vijf jaar een sterke daling heeft doorgemaakt, niet door blijft zetten. Anders kan het zijn dat een artikel als deze meer nodig worden door een gebrek aan nieuwe waarnemingen en foto's. De onrust in ons land is groot, maar herstelmaatregelen blijven uit. En dan bedoel ik de bron van de problemen oplossen, de stikstofuitstoot en gewasbestrijdingsmiddelen drastisch terugdringen.

Hier was het Kleine bonte specht vrouwtje op een dode tak aan het roffelen. Roffelen is een communicatie methode bij spechten.

De Kleine bonte specht is het kleinduimpje onder de spechten. Niet groter dan een flinke mus of een vink. Het is een onopvallend vogeltje dat je maar zelden te zien krijgt. Slechts zijn zang - een valkachtig 'kikiki'- verraadt hem. De Kleine bonte specht heeft veel zwarte en witte strepen op zijn vleugels en rug, maar geen rode onderstaart dekveren. Het mannetje heeft een rode, het vrouwtje een zwartwitte kopkap. Verder onderscheidt de Kleine bonte specht zich van zijn grotere broer door het ontbreken van de witte schoudervlekken.

De Kleine bonte specht hakte de nestholte uit in een dode top van een Populier, waar later de broed plaats vindt.

De Kleine Bonte Specht wordt vaak geassocieerd met oud en gevarieerd loofbos maar kan ook broeden in voormalige grienden, verboste moerassen en hoogstamboomgaarden. Het broedgebied omvat momenteel de duinstreek, delen van het rivierengebied en vrijwel geheel Hoog-Nederland. Sinds ongeveer 1975 breidde deze soort zich sterk uit over Noord-Brabant, Noord-Limburg en Drenthe. Dit proces, parallel aan de uitbreiding van Bosuil en Boomklever, illustreert het ouder worden van het bos in deze provincies. Extensiever bosbeheer en omvorming in natuurlijker bos spelen deze specht eveneens in de kaart. In sommige reeds langer bezette gebieden op de Veluwe en in Zuid-Limburg liep de stand echter om onbekende reden licht terug.



De Middelste bonte specht was op begin april begonnen met het uithakken van de nestholte. Dat uithakken neemt ruim 14 dagen in beslag. Het vrouwtje legt drie tot acht eieren, die op houtspaanders in het nest worden gelegd. De eieren zijn zuiver wit, want holenbroeders hebben geen schutkleur voor de eieren nodig. Na 16 dagen broeden komen de eieren uit. Beide ouders zogen voor het voeden en verzorgen van de jongen. Ze worden gevoed met wormen en larven. Als de jongen wat ouder worden komt er behoorlijk wat gekwetter uit het spechtengat. Dit bedelgedrag zet de ouders aan tot voeren. Na drie weken vliegen de jongen uit.

Nadat het nest is uitgehakt wisselen de Middelste bonte specht man en vrouw elkaar af bij het broeden.

In het grootste deel van de twintigste eeuw was de Middelste Bonte Specht een zeldzaamheid. Van de negen broedgevallen tot en met 1995 stammen de meeste uit Twente rond 1960. Vanaf 1996 nestelt de soort jaarlijks in het land, in sterk toenemende aantallen. Na de eeuwwisseling steeg het aantal vlot van enkele tientallen naar vele honderden broedparen. De verspreiding bleef aanvankelijk beperkt tot Zuid-Limburg, gevolgd door Twente, de Achterhoek, het Rijk van Nijmegen en Noord-Brabant. De soort rukt nog steeds verder naar het noordwesten op. Deze expansie past binnen een uitbreidingsgolf die ook in Duitsland en Belgiƫ opviel. Hij werd bevorderd door het ouder worden van bos en extensiever bosbeheer, met een grotere tolerantie van dood of stervend hout.

Nadat het jonge Middelste bonte specht was opgedroogd en langzaam hoger in de boom was geklommen werd het door de ouders gevoed.

Op de ochtend dat de jonge uitvlogen was er een in het van de Reusel terecht was gekomen. Omdat ik vermoedden dat ze uit zouden vliegen en daar opnames van wou maken was ik er gelukkig op tijd bij om de drenkeling uit het water te redden. Ik plaatste het vogeltje tegen de met zon beschenen deel van een grote wilg om warm en droog te worden. Nadat het opgedroogd was en weer naar zijn ouders begon te roepen werd het weer door de ouders gevoed. Het vogeltje maakte in het prille bestaan hachelijke momenten door. Ze zijn nog erg kwetsbaar en overleven het maar zelden als ze in het water komen. Zwemmen kunnen ze niet en onderkoeling zal ze fataal worden. Daar komt ook nog eens bij dat ze erg gestrest raken. Allemaal factoren die tot de dood kunnen leiden.



De Grote bonte specht is de meest algemene specht van Nederland. Zowel mannetje als vrouwtje roffelt op takken met een korte snelle roffel om territorium en paarband te versterken. Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort. Een volwassen exemplaar meet doorgaans 20 tot 24 centimeter en weegt 60 tot 110 gram. De vleugelspanwijdte bedraagt 34 tot 39 centimeter. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort.

De Grote bonte specht heeft jonge die de hele dag honger hebben. De ouders vliegen af en aan.

Het verenkleed is aan de bovenzijde overwegend zwart en aan de onderzijde wit, met uitzondering van de rode anaalstreek. De veren hebben aan de bovenzijde grote, ovaalvormige witte schoudervlekken en zijn sterk gebandeerd. De kop is overwegend wit op de zijkanten en de keel. Vanaf de snavel loopt de zwarte baardstreep door in een grillige Z-vormige zwarte vlek, die naar beneden naar de borst en naar achter tot in de nek loopt. Het voorhoofd en het gedeelte rond de ogen is wit, de kruin is zwart. De specht op deze foto's is een volwassen vrouwtje. Het mannetje heeft een rode vlek in z'n nek, terwijl het vrouwtje een geheel zwarte kruin heeft.

Hoe meer bos, hoe meer Grote Bonte Spechten. De dichtheid van deze soort is dan ook het hoogst in de zwaar beboste delen van de zandgronden. Sinds 1975 breidde deze specht zich echter ook uit over de opener delen van het land, zodat hij tegenwoordig alleen nog in de meest boomloze landschappen ontbreekt. De opmars in Laag-Nederland was mogelijk door de toename van opgaande beplanting aldaar. De landelijke stand neemt nog steeds toe, iets dat bevorderd wordt door toenemende ouderdom van het Nederlandse bos en extensiever, op meer natuurlijk bos gericht beheer. In beide gevallen betekent dit meer voedsel en nestgelegenheid voor de Grote Bonte Specht.



Groene specht (Picus viridis) vrouw in de houtwal.

De Groene specht is een standvogel die zich ophoudt in open loofbossen, hoogstamboomgaarden, parken en oude houtsingels. Hij broedt meestal in een zelfgehakt hol in een oude loofboom. In de zomermaanden bestaat zijn voedsel vooral uit grote mieren (vooral rode bosmieren) en wordt meestal op de grond verzameld. De lachende roep van de groene specht is een opvallend kenmerk. Roffelt niet vaak en zwak, dat is meer voor de zwarte specht.

De groene specht is een forse vogel, met in vlucht opvallend groene stug en stuit en diep golvende vlucht. De kop van de groene specht is opvallend getekend met rode kruin en zwarte vlek rondom het oog. Mannetjes hebben daarnaast ook nog een rode vlek onder het oog, deze vlek is bij vrouwtjes zwart. Ze hebben een grijze dolksnavel. Onvolwassen vogels zijn zwaar gevlekt over het gehele lichaam. De kenmerkende lachende roep van de groene specht valt vaak het eerst op. Heeft een diepe golvende vlucht en zoekt vaak op de grond naar mieren.


Groene spechten broeden vooral in het kleinschalige cultuurlandschap met oude bomen en in de duinen, maar steeds vaker in polders in recreatiebossen, stadsparken en sportparken. In grote bosgebieden broedt hij vaak alleen langs de randen of rond kale stukken. De soort ontbreekt in grootschalige open landschappen en gebieden met een hoge grondwaterstand. Een nest maakt hij in oude loofbomen. Het voedsel zoekt de groene specht hoofdzakelijk op de grond. Insecten, vooral mieren staan boven op de menukaart van deze specht. Kan flink tekeer gaan op een mierenhoop. De groene specht is een uitgesproken standvogel die in strenge winters grote verliezen lijdt.

Tussen 1975 en 2000 onderging de verspreiding een opmerkelijke verandering. De soort verdween uit grote aaneengesloten bosgebieden op de zandgronden. Tegelijkertijd nam hij sterk toe in het Deltagebied (door het ouder worden van singels) en het rivierengebied (in feite een terugkeer, nadat hij er in eerdere instantie verdween). Als geheel nam de landelijke stand eerst af, maar sinds 1990 weer fors toe. Een terugval rond 2010 kan samenhangen met enkele sneeuwrijke winters. Ook in het verleden bleek de stand gevoelig voor lang aanhoudende sneeuwperioden. Iets waarmee de op de grond naar mieren zoekende Groene Specht slecht uit de voeten kan.



De Zwarte specht (Dryocopus martius) is met z'n lengte van 46 cm de grootste specht die ons land kent. Het is de enige uit het geslacht Dryocopus. Hij is eenvoudig te herkennen aan zijn grote formaat, zijn zwarte verenkleed met rode kopkap en zijn typische roep. De man heeft een geheel rode kruin, vanaf het voorhoofd tot achter zijn kruin. Bij het vrouwtje is alleen de achterkruin rood. De zwarte specht is een geheimzinnige bosvogel met een teruggetrokken levenswijze. Kan elk jaar een nieuw nest uithakken in dikke loofbomen. Zo biedt de Zwarte specht holten voor bosuilen, boommarters en vele andere soorten. Ze zijn schuw en vliegen snel weg zodra ze een mens waarnemen, of blijven uit het zicht aan de andere kant van de boom. De roffel van de zwarte specht is langzamer, langer en zwaarder dan de grote bonte specht.


In het nest worden enkele houtspaanders gelegd, waar de eieren op gelegd worden. Beide ouders broeden twee tot vijf witte eieren uit in twee weken. De jongen blijven vier weken in het nest en worden na het uitvliegen nog 1 tot 2 maanden bijgevoerd. Beide ouders wisselen elkaar bij het broeden na elke 2 tot 2,5 uur. Volwassen Zwarte spechten brengen doorgaans hun hele leven door in hetzelfde territorium. Vanaf augustus duiken ook vogels op enige afstand van de broedgebieden op, mogelijk onvolwassen exemplaren. Ze kunnen soms maandenlang in een gebied blijven hangen maar leggen daarbij behoorlijke afstanden af.

De Zwarte specht vestigde zich rond 1913 in Nederland en breidde zich vanuit het oosten van het land snel uit. De huidige verspreiding bestrijkt nagenoeg alle grotere bossen op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland. De aanwezigheid van oude beuken, een geliefde nestboom, is daarbij niet per se vereist. De nesten waarvan broedbiologische gegevens werden verzameld zaten in de volgende boomsoorten: Beuk, Grove den, en Zwarte populier. Het voedsel bestaat uit mieren, larven en kevers. Het meest favoriete voedsel zijn de boktorlarven, schorskevers, humusmier en rode bosmier, die voornamelijk uit dode staande en liggende boomstammen worden uitgehakt. Ook mieren die in boomstronken zitten staan op het menu van de Zwarte specht. De hoeveelheid dood hout in een perceel heeft daarbij een positief effect op het gebruik als foerageergebied, terwijl de dichtheid van de ondergroei een negatief effect heeft op de keuze voor foerageerplekken.

De spechten broedden voornamelijk in levende beuken, maar ook in andere boomsoorten met een weinig betakte en liefst gladde stam. Het is niet aannemelijk dat nestelgelegenheid een bottleneck vormt voor de soort in Nederland. De gezenderde spechten hadden in het algemeen een voorkeur voor naaldhout boven loofhout en waar voldoende variatie in boomsoorten in het terrein aanwezig zijn, bestond er een voorkeur voor Grove Den. Ze bezochten vooral open percelen, maar waarschijnlijk is dit een afgeleide van de leeftijd van deze percelen en de daarmee samenhangende beschikbaarheid van dood hout. De voorkeur voor een dichtere struiklaag of tweede boomlaag, die in Noord-Brabant werd vastgesteld is waarschijnlijk eveneens een verschijnsel van de hogere leeftijd van de betreffende bospercelen. De aanwezigheid van wegen en paden was niet van invloed op de keuze van nest- en foerageerlocaties van Zwarte Spechten, met uitzondering van snelwegen.



Dan rest er nog een specht; de Draaihals. De Draaihals is een kleine (half)specht die geen holte maakt. De Draaihals gebruikt spleten en loshangende stukken boomschors om daar een nest in of achter te maken. De Draaihals is een trekvogel. De Nederlandse draaihalzen overwinteren in Afrika ten zuiden van de Sahara. Vanaf half april-begin mei zijn ze weer terug in Nederland. Tot in mei zijn ook overal in Nederland doortrekkers (zeldzaam) waar te nemen die richting Scandinaviƫ gaan. Ze trekken 's nachts. In het najaar doortrek van half augustus tot ver in oktober.

Omdat ik geen foto heb van de Draaihals, hier een video van Lothar Lenz

Draaihalzen broeden in Nederland op de Veluwe, in Drenthe en een enkele locatie elders op de zandgronden. Incidenteel wordt op veenbodems gebroed op kapvlakten en heide. Buiten de Veluwe en Drenthe gaat het vaak om kortstondige vestigingen. De soort was in de eerste helft van de twintigste eeuw in het oosten, zuiden en midden van het land geen zeldzame broedvogel. Aanhoudende afname, zoals ook elders in West- en Midden-Europa opgemerkt, bracht de aantallen terug tot rond 200 paren omstreeks 1975 en hooguit enkele tientallen sinds 2000. Daarna trad enig herstel op tot 35-75 paren, en in de laatste jaren (2018) 80-100 paren.