Kauwen groeperen zich in de herfst en winter in de toppen van de bomen. Soms zitten er zo veel dat de boom zwart kleurt.
De kleine kraaiachtige vogel heeft een zwartgrijs verenkleed, een lichtgrijze nek en achterhoofd. Kauwen hebben een opvallende lichte iris. Heeft verder een stevige, relatief korte donkere snavel en een vrij lange staart. Vliegt met snellere vleugelslagen dan zwarte kraaien en roeken in doorgaans iets dichtere groepen.
Li; de Kauw verzorgt verenkleed - re; de kauwen zich verzamelen voor de nacht.
De kauw broedt (schaars) in bossen met grote holen, in open duinen op de Waddeneilanden, maar vooral in bebouwde omgeving, waar de schoorstenen als snel bewoond zijn als ze niet voorzien zijn van een afscherming van b.v. gaas. In het voetspoor van mensen weet de kauw zich goed te redden.Verder zijn ze te vinden in het kleinschalig cultuurlandschap, op akkers en kleinschalige weiden en in kleinere bossen. 's Winters in grote groepen op het platteland te zien. Kauwen zijn alleseters: van insecten, slakken, wormen, knoppen, zaden, bessen tot patatresten en kadavers. Wordt vooral op de grond gezocht. Kauwen passen zich makkelijk aan en doen zich tegoed aan allerlei soorten voedsel. De soort is zeer vindingrijk. Zolang ze voldoende nestgelegenheid en voedsel blijven vinden, zal het goed blijven gaan met de kauw.
Nederlandse broedvogels zijn het gehele jaar hier ter plaatse. Groepen Scandinavische en Oost-Europese kauwen overwinteren onder andere in Nederland en komen vanaf de tweede helft van oktober naar Nederland; als trekvogel overigens sterk afgenomen. Daartussen bevinden zich soms ook de ondersoorten Noordse en Russische kauwen. In maart/april vertrekken ze weer. Dagtrekker, maakt gebruik van thermiek en trekt vaak met roeken.