maandag 30 januari 2023

Onontgonnen gebieden rond Flaes en Goor

Het was vanmorgen helder en zonnig. Dat is de eerste ochtend sinds lange tijd dat de zon door de wolken wist te breken. Al bij zonsopkomst was er geen wolkje aan de hemel. De laatste dagen scheen de zon - als die al scheen - alleen 's middags te zien. Vanmorgen ben ik daarom nog eens de Flaestoren beklommen en daar een paar foto's gemaakt van de omgeving. Landgoed De Utrecht is een ca. 2500 hectare groot landgoed in het Noord-Brabantse deel van de Kempen, ten zuiden van het dorpje Esbeek in de gemeenten Hilvarenbeek en Reusel-De Mierden. Het landgoed telt meer dan 130 soorten broedvogels. Op het landgoed is herberg De Bockenreyder gevestigd.


De Flaestoren geeft goed uitzicht over de Flaes en een deel van de Kleine Flaes. Als je de ander kant op kijkt kun je een stukje van het Goor zien. Mogelijk wordt het uitzicht richting het Goor de komende tijd beter. De dennenbomen, die daar van nature niet thuis horen worden gerooid. Of ze helemaal weg gaan weet ik niet, dat zal de komende weken duidelijk worden. Het gebied rond de Flaes en het Goor is nooit ontgonnen. Het gebied kent hier dan ook nog een heel oorspronkelijk karakter. Wel is het gebied in de loop der tijd steeds verder volgegroeid met bos. Het bos is tot dicht aan de rand van de vennen opgerukt, met name bij de Flaes en de Kleine Flaes. Voor het Goor is dit minder het geval. Zowel ten oosten als ten westen liggen hier nog grote aaneengesloten open natuurgebieden.


Dennenbomen moeten plaats maken voor het heidelandschap en loofbomen.

Landgoed De Utrecht werd ontgonnen vanaf 1898 en heeft zijn naam te danken aan de levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht die op de grens van Nederland en BelgiĆ« een groot ontginningsproject ondernam als geldbelegging. Verzekeringsmaatschappij De Utrecht hield zich voornamelijk bezig met volksverzekeringen. Het geld van de verzekerden werd door De Utrecht belegd in vastgoed, veelal kantoren en winkelpanden, in hypotheken op vastgoed en landerijen en in aandelen en obligaties. Sinds 1898 werd binnen de directie van De Utrecht gesproken over de mogelijkheid te beleggen in bosaanleg en heideontginning. Een dergelijk project als geldbelegging voor verzekeringsmaatschappijen was in die tijd nog ongebruikelijk. In 1898 kocht De Utrecht circa 700 hectare ‘woeste’ grond van de gemeenten Hooge en Lage Mierde om te ontginnen, er bossen op te planten en boerderijen te stichten.

Het ontginningswerk werd niet door de verzekeringsmaatschappij zelf uitgevoerd, maar door de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschapij. De Heidemaatschappij werd in 1888 opgericht voor het ontwikkelen van landbouwgronden, het herbebossen van zandgronden en het verbeteren van werkgelegenheid. In 1898 gaf verzekeringsmaatschappij De Utrecht de Heidemaatschappij opdracht om de woeste gronden te ontginnen.

De eerste ontginningswerkzaamheden bestonden uit het graven van hoofdwaterleidingen, het aanleggen van wegen en een boomkwekerij. De ontginning tot bos, dat uiteindelijk het grootste deel van het landgoed zou beslaan, kwam aanvankelijk langzaam op gang. In de eerste jaren werden er slechts enkele hectaren ontgonnen. In de hierop volgende jaren nam de bosaanleg sterk toe.
Na de uitvinding van de kunstmest aan het eind van de negentiende eeuw werden schapen overbodig als leverancier van dierlijke mest, en daarmee de heide als graasgrond. Grootschaliger dan voorheen werden de heidevelden ontgonnen. De laagst gelegen, natte gronden werd bebouwd met grasland, de wat hoger gelegen gronden met akkers. De hoogste en meest droge gronden waren geschikt voor bosbouw. Er werden overwegend grove dennenbossen aangelegd, een houtsoort die bij uitstek geschikt was voor heidegronden. Op de betere gronden werd ook loofbos aangeplant, vooral inlandse eik, dat voornamelijk werd verkocht als timmerhout.

Aanvankelijk werd het ploegwerk bij de ontginningen verricht door ossenspannen. Vanaf 1906 deed de stoomploeg haar intrede, waardoor de ontginningswerkzaamheden aanzienlijk sneller ver liepen. Het terrein werd gestaag uitgebreid. In de periode tussen 1898 en 1910 nam de omvang van het landgoed het sterkst toe. Tien jaar na de aankoop was de omvang van het landgoed bijna verdubbeld. In 1901 werd een terrein van 325 hectaren van de gemeente Hilvarenbeek gekocht. In 1910 werd De Hertgang bestaande uit 500 hectaren bos en heide aan het landgoed toegevoegd. Daarna werd besloten om alleen nog kleine stukken grond te kopen of door ruilverkaveling aan het landgoed toe te voegen om het geheel af te ronden. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de ontginningen nagenoeg voltooid en had het landgoed een omvang van ongeveer 2.500 hectaren.