dinsdag 15 oktober 2019

De herfstschatten van het Zwartven

Vanmiddag bezocht ik natuurgebied Zwartven in Hooge Mierde. Ik zocht naar het Heideknotszwammetje, maar vond heel wat anders. En het Heideknotszwammetje? Die hoop ik nog te vinden. De grootste verrassing was het Glanzend Druivenpitje, een slijmzwam.

Deze Glanzend druivenpitje is het verst ontwikkeld. De pitjes beginnen te verkleuren van geel naar donker rood.

Ondanks deze naam geen zwam maar een apart organisme, een myxomycote. Het ontstaat door versmelting van twee complementaire haploïde sporen. Daaruit ontstaat een diploïde cel die uitgroeit tot één reusachtige cel met meerdere celkernen (plasmodium). Het is dan enigszins mobiel en zoekt onder de juiste omstandigheden (vooral na heftige regenval, en dat hebben we in afdoende mate gekregen de laatste tijd) naar een geschikt substraat om zich te voeden. In dit geval een aantal dennennaalden. Het omsluit dat substraat in z'n geheel en onttrekt uit aanwezige bacteriën en schimmels de nodige voedingsstoffen. Vervolgens is het in staat om vruchtlichamen (sporangia) te vormen. Dat is het stadium op de foto.


Die sporangia kunnen zeer snel rijp zijn, barsten dan open en verspreiden vervolgens de sporen. Volgens bronnen op internet kan dat zelfs binnen 24 uur gebeurd zijn. En de status met betrekking tot de verspreiding en bedreiging is matig algemeen.

De wereld van de kleine soorten, hier het Rood Bekermos

Bekermos is geen mossoort maar een korstmos, een samenlevingsvorm van een wier met een schimmel. Bekermos behoort samen met de rendiermossen en heidestaartjes tot de Cladonia-groep. Rood bekermos komt veel voor aan de randen van zandverstuivingen, die vaak omringd zijn door heide. Het is een halve tot anderhalve centimeter hoog. Rood bekermos verschilt van bekermos doordat het een roodgekleurde sporenvormende vruchtlichaam of apothecia heeft.

Rood bekermos is zonder twijfel het kleurrijkste voorbeeld uit de groep bekermossen: grijsgroene korstmossen met bekervormige structuren. Op de rand van de bekertjes zitten de knalrode vruchtlichamen. Hier vormt rood bekermos zijn sporen, net als paddenstoelen. Geen gekke vergelijking, want paddenstoelen zijn de vruchten van een schimmel (zwamvlok) en korstmossen bestaan ook grotendeels uit schimmel.

Cladonia (rendiermossen, bekermossen en heidestaartjes) is een geslacht van korstmossen van ongeveer 350 soorten, ongeveer 50 daarvan worden in Nederland aangetroffen, waarvan er 20 soorten op de Rode Lijst staan. Verschillende soorten rendiermos worden soms in een apart geslacht Cladina ingedeeld, maar genetisch onderzoek wijst er op dat ook deze soorten tot het geslacht Cladonia behoren. Het geslacht Cladonia wordt gekenmerkt doordat de vertakkingen zich hebben ontwikkeld uit spore-producerende structuren. De vertakkingen zijn hol, en hebben meestal een afwijkend gekleurd uiteinde.

De Grote stinkzwam lokt vliegen om de sporen te verspreiden.

De grote stinkzwam komt met behulp van een eiertand uit een 3–6 cm grote knol die in de volksmond met heksen- of duivelsei wordt aangeduid. Daaruit strekt zich in enkele uren de 10–20 cm lange poreuze en holle steel. De hoed van de paddenstoel is dan met een groene slijmerige sporenlaag (gleba) bedekt die een zeer penetrante aasgeur verspreidt, zelfs tegen de wind in te ruiken. De stank trekt vliegen en kevers als de oranje aaskever aan die voor de verspreiding van de sporen zorgen. De schone hoed is wit tot lichtgeel en heeft een kleine opening aan de top. De zwam lijkt dan wel op morieljes.

De sterke geur doet niet vermoeden dat deze paddenstoel ook eetbaar is. De steel van jonge exemplaren van de grote stinkzwam is eetbaar; naarmate hij ouder wordt neemt het psilocainegehalte toe waardoor hij te giftig wordt voor consumptie. Het heksenei, ontdaan van de sporenlaag, wordt gebakken opgediend en geldt in sommige culturen als afrodisiacum; dit vanwege de uiterlijke overeenkomst van het volwassen exemplaar, met het mannelijk lid. Deze veronderstelde werking is echter nooit aangetoond.

De Vliegenzwam doet de sprookjes herleven in de bossen. Zouden de kabouters toch bestaan?

Vliegenzwammen groeien veelal in loofbossen, in nauwe associatie (symbiose) met berk, tamme kastanje, eik, beuk, ook wel met den en spar. Ze vormen een ectomycorrhiza, wat betekent dat het mycelium niet binnendringt in de wortels van de boom, maar de haarwortels aan de buitenkant omgeeft.

De bekendste verschijningsvorm van de vliegenzwam is een donkerrode hoed met witte stippen. De witte stippen zijn restanten van het algeheel omhulsel (velum universale) waarin de paddenstoel 'opgesloten' zat, voordat hij uit de grond omhoog kwam. Deze spoelen bij regenachtig weer vrij snel van de hoed. De kleur van de hoed is echter variabel en kan variëren van rood tot oranje met gele tinten. De eerste foto in de fotogalerij hieronder geeft een idee van de variatie in kleur bij vliegenzwammen.

De hoed wordt 5–15 cm breed. Het vlees, de plaatjes en de sporen zijn wit. De sporen zijn elliptisch van vorm (9-12 µm bij 6-9 µm) en niet amyloïd. Op de witte steel zit meestal een duidelijke ring en aan de onderkant een (vlokkige) beurs. Vliegenzwammen kunnen voorkomen vanaf juli tot en met de late herfst, met een hoogtepunt rond eind augustus.