woensdag 16 oktober 2019

De Boomkruipers zoekend naar voedsel

Mijn wandeling over Landgoed Wellenseind begon vanmorgen met de Boomkruiper. Het kleine vogeltje zat in een boom, net voor mij, maar was snel aan het heen en weer kruipen. Alleen omhoog, naar beneden moet hij vliegend doen. Dat is wel weggelegd voor de Boomklever. Geen Nikon spiegelreflex met een grote telelens, maar met mijn Panasonic videocamera waar ik ook foto's mee kan maken. Minder telebereik en een iets mindere lens, maar goed genoeg.

De Boomkruiper kroop van onder naar boven, waarbij hij met zijn gebogen snavel voedsel zoekt onder de schors.

De Gewone Boomkruiper of kortweg Boomkruiper (Certhia brachydactyla) is een zangvogel uit de familie van echte boomkruipers (Certhiidae).

De Boomkruiper lijkt zozeer op zijn familielid, de taigaboomkruiper (ook wel kortsnavelboomkruiper), dat het uiterlijk van beide soorten moeilijk van elkaar te onderscheiden is. Het vogeltje kan een grootte van twaalf centimeter bereiken en weegt dan ongeveer elf gram. De naar beneden gekromde, spitse snavel is ongeveer twaalf millimeter lang. De onderkant van de vogel is wit; de bovenkant heeft de kleur van boombast en het streepje boven zijn ogen is wit. Het mannetje en het vrouwtje hebben dezelfde kleur. De relatief lange staart wordt gebruikt om zich af te zetten en om te sturen bij het vliegen. De roep van het vogeltje klinkt ongeveer als: "tihtih".

Boomkruipers zijn bruin gevlekt van boven en wittig van onderen. Net als de Boomklever eten ze insecten, insectenlarven en andere kleine, ongewervelde dieren (spinnen). Die worden tussen de schors vandaan gepeuterd terwijl de boomkruiper veelal spiraalsgewijs omhoog klimt. Op enige hoogte aangekomen vliegt hij naar een naburige boom, om daar weer aan de voet met klauteren te beginnen. Ondertussen gebruikt de boomkruiper de stugge staartveren als steuntje waardoor deze vaak sterk gesleten punten blijken te hebben. Boomkruipers klimmen spiraalsgewijs langs een boomstam omhoog, daarbij de bast afzoekend naar insecten. Een boomklever gaat ook naar beneden op de boomstam.


Boomkruipers zijn te vinden waar bomen zijn: bossen, parken en tuinen. De hoogste dichtheden komen voor op de zandgronden. De boomkruiper stelt geen hoge eisen aan een broedplaats; maakt nesten achter loszittende boombast, oude nestkastjes, tussen klimopbegroeiing op bomen, muren of schuttingen en op tal van andere plekken. Bij strenge koude kruipen boomkruipers bij elkaar; uit bal van veren kunnen dan soms tien of meer staartjes steken.

Op eenjarige leeftijd is het dier geslachtsrijp. De broedtijd is van maart tot juli. Het nest wordt gebouwd van takjes, grashalmen, mos, haren en veertjes in een boomspleet, achter boombast of een ondiepe holte in een bouwwerk. Het vrouwtje legt vijf tot zeven witte, rood gespikkelde eieren, die in twee weken uitgebroed worden. Het mannetje helpt met het voeden. De jongen verlaten na twee weken het nest.