De Zwarte ooievaar trekt via Nederland naar de overwinteringsoorden in het zuiden.
In Nederland wordt de Zwarte ooievaar alleen op doortrek gezien en duikt steeds vaker op. Vaak gaat het dan om niet-geslachtsrijpe dieren, die tijdens hun omzwervingen ons land bezoeken. Soms blijven vogels in de zomer in Nederland hangen. Een broedgeval in Nederland is nog niet aangetoond. Trekkers komen waarschijnlijk vooral uit de westelijke delen van het verspreidingsgebied, van Denemarken via Noord-Duitsland tot in Tsjechië. De voorjaarstrek loopt van half april tot eind mei.
Meer kans op waarnemingen tijdens de najaarstrek. Van juli/augustus tot in september/oktober. Vaak solitaire vogels of een klein groepje, soms meer. Ze zouden overal te zien kunnen zijn, maar het meest aan de kust en op hoge gronden. De vogels die zomers blijven hangen, kiezen voor rustige hoogveengebieden en open agrarisch gebied.
De Kraanvogel broedt sinds 2001 in het Fochteloërveen en maakte daarmee zijn comeback in Nederland als broedvogel, na eeuwen van afwezigheid. Een groot succes voor natuurbeschermers in Nederland. Kraanvogels broeden in uitgestrekte moerasbossen en hoogvenen. De kraanvogels die in Nederland doortrekken, broeden in Scandinavië en overwinteren in Zuid-Spanje en noordelijk Afrika. Ze pleisteren in enkele gebieden in Nederland zoals de Peel, het Dwingelderveld en het Leersumse veld. Hun trompetterende roep is onmiskenbaar.
Ook de Kraanvogel overwintert in warmere oorden.
Voor het grootste deel blauwgrijs maar rug in broedtijd meestal roestbruin. De verlengde en volumineuze tertials geven kraanvogels bijna een struisvogelachtige 'staart'. De kop en hals zijn opvallend getekend met een zwarte voorhals en kin en een witte achterhals en achterhoofd. De naakte huid bovenop de kop is rood van kleur. Onvolwassen vogels hebben een bruinige kop zonder opvallende tekening. Vliegt met gestrekte hals en kent een balts waarbij de vogels 'dansen' en sprongen maken.
De lepelaar is één van de beschermingssuccessen van Vogelbescherming. Rond 1970 waren er nog maar 170 broedpaar in ons land, nu ruim 2.500. De Nederlandse populatie lepelaars is uniek, in andere landen in Noord-West-Europa broeden ze nauwelijks. Via de Franse en Spaanse moerassen trekken lepelaars in september/oktober naar de winterkwartieren langs de West-Afrikaanse kust en het gebied ten zuiden van de Sahara. Stapsgewijs trekken de lepelaars naar het zuiden, van moeras naar moeras en legt per keer steeds ‘slechts’ een paar honderd kilometer af. De meeste lepelaars uit Nederland overwinteren in de Banc d'Arguin samen met 2,5 miljoen steltlopers. Vanaf februari/maart keren ze terug in Nederland.
De grote witte vogel met unieke lange, lepelvormige snavel. Lepelaars hebben in prachtkleed een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif. Onvolwassen vogels hebben zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige in plaats van een zwarte snavel met een oranjegeel uiteinde en de borstvlek ontbreekt. Van afstand hebben de eveneens witte zilverreigers een meer verticale houding. Vliegen doen de lepelaars met gestrekte hals. Zilverreigers trekken hun hals in.