Op kleine plassen kunnen in februari en maart baltsende groepjes Bergeenden opduiken, die dan doorgaans in april grotendeels weer verdwenen zijn naar de kuststreken om daar te broeden. Enkele achtergebleven broedpaar kan verrassend lastig te vinden zijn tijdens broeden. Broedgevallen kunnen zelfs op kurkdroge heide plaatsvinden; jongen worden dan onmiddellijk na uitkomen weggeleid naar water in de (verre) omgeving. Het mannetje onderscheidt zich van het vrouwtje door een knobbel op de felrode snavel. De bontgekleurde schakeringen op een verder wit verenkleed maken de vogel in het veld duidelijk herkenbaar.
Bergeenden nestellen in grote holen in de grond (denk aan oude Konijnen holten) en in halfhoge dichte vegetaties (pluimzegge, natte pitrus, duindoorn), in houtstapels, onder bergjes rommel enz. Ze leggen hun eieren van begin april tot begin juni, vooral eind april en mei. Eén broedsel per jaar, meestal 8-10 eieren, broedduur 29-31 dagen, jongen (nestvlieders) zijn met 45-50 dagen vliegvlug.
De bergeend is vooral kustbewoner. Hij broedt in holen en voedt zich met (week)diertjes uit zachte slikbodems. De soort vertoont zich als broedvogel steeds vaker in het binnenland, langs de grote rivieren en andere slikrijke gebieden. In de mondingen van de Weser/Elbe en ook in delen van de Nederlandse Waddenzee maakt bijna de gehele Noordwest-Europese populatie in het najaar de rui door.
In ons land vormen de duinen traditioneel de ideale broedbiotoop voor bergeenden. Ze benutten er verlaten konijnenholen voor het nest. Als er periodiek ziektes uitbreken onder de konijnen en de stand daardoor afneemt, heeft dat gevolgen voor de bergeend. Er zijn dan minder holen beschikbaar en de vegetatie neemt toe. Jonge bergeenden kunnen dan moeilijker uit de voeten wanneer ze het nest verlaten. Behalve in de duinen broedt de bergeend ook op kwelders, in veenweiden en langs de rivieren. Voor hun voedsel zijn bergeenden afhankelijk van voedselrijk slik. Het wad bijvoorbeeld, maar ook modderige sloten en slikranden langs de uiterwaarden.
Eileg vanaf april tot in juni. Eén legsel met meestal 8-10 eieren. Broedduur ongeveer 28 dagen. Nest veelal in verlaten konijnenhol. Alleen het vrouwtje broedt. Andere nestlocaties zijn holtes onder aanspoelsel of tussen dichte vegetatie. Kuikens gaan al snel met de ouders naar het water. Jongen verzamelen zich geleidelijk in crèches van tientallen, onder de hoede van enkele volwassen vogels.
Als voedsel zoeken ze naar kleine schelpdieren en slakjes, garnalen en andere kreeftachtigen, wormen en andere kleine bodemdieren, insecten en larven, zaden en ander plantaardig materiaal.