donderdag 8 juli 2021

De vogels komen weer tevoorschijn

Het broedseizoen loopt op z'n einde, en dat merk je aan het aantal vogels die zich weer laten zien. Vanmorgen fotografeerde ik in een goed half uur een aantal foto's die ik hieronder toon. Behalve deze vogels kwamen nog een paar soorten dicht bij, maar niet voldoende of lang genoeg om er een foto van te maken. Zo zag ik heel even de Vlaamse gaai, een paar Merels, een Holenduif en de Boomklever en Tjiftjaf die ik gisteren bij mijn fotohut fotografeerde.


De Zwartkop vrouw liet zich gisteren en vandaag enkele malen zien, terwijl het mannetje boven in een boom zat te zingen.

De zwartkop is van kop tot staart ongeveer net zo groot als een koolmees, alleen heeft de zwartkop een kortere staart als de koolmees en heeft de zwartkop een iets zwaarder lijf. De zwartkop dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Een jong mannetje heeft in de winter een zwarte pet, met bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.

De zwartkop broedt in bossen en halfopen landschappen met bomen en struiken. Leeft bij voorkeur in loof- en gemengde bossen met een rijke ondergroei van vooral bramen. Komt ook voor in parken, tuinen en andere halfopen landschappen met bomen en struiken. Zwartkoppen trekken grotendeels weg vanaf half augustus tot half oktober naar het zuidwesten, samen met Duitse en Scandinavische broedvogels. Ze overwinteren in Zuid Engeland of het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied: voornamelijk Spanje, Marokko en Algerije. Zwartkoppen keren in begin april terug in Nederland en steeds vaker al in maart.


De Vink man en vrouw (drinkend).

De Vink is een zangvogel die bekent is om zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten. Vinken leven in bossen, boomrijke tuinen en parken. Ze eten namelijk (afgevallen) zaden en zachte plantendelen, zoals bladknoppen. Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. De staartveren zijn zwart, behalve de (witte) buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een vrouwtjes mus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Dat is ook waarmee u de vrouw het best van een mus kunt onderscheiden.

De drinkende vink is een vrouwtje. De meeste vogels drinken door een slokje te nemen uit een plas of drinkschaal en vervolgens hun kop naar achter te buigen. Duiven drinken door hun snavel in het water te steken en het water vervolgens als door een rietje op te zuigen. Zaadetende vogels moeten meer drinken als insecteneters. Insectenetende vogels krijgen water binnen via hun sappige prooien. Zwaluwen drinken vaak door met een opengesperde snavel vlak over het water te scheren en zo in de vlucht water op te scheppen. Ook roofvogels en uilen halen hun vocht uit het vlees van hun slachtoffers. Niettemin moeten alle vogels nu en dan water drinken, bij warm weer soms zelfs enkele malen per dag. De meeste tuinvogels gebruiken een of twee drinkmethoden.


De Groenling man en twee juveniele.

Een Groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is (fel) olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het vrouwtje is minder intens van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer. Een juveniel grijzer dan vrouwtje en gestreept op de borst en flanken.

De Groenling broedt in halfopen landschappen, veel in de bebouwde omgeving, maar ook bij bosranden of in bos met veel open plekken. Buiten het broedseizoen ook op akkers en braakliggende terreinen met veel voedsel. Groenlingen eten veel soorten zaden en bessen. In de nazomer vaak terug te vinden op hondsroos, waarvan groenlingen de rozenbottels eten.


De Roodborst was vergezeld door de juveniele (jeugdige) van dit broedseizoen.

In deze tijd van het jaar zijn er veel jonge Roodborstjes, juveniele. De roodborst is een zeer talrijke broedvogel van grote tuinen, parken en bossen. Roodborsten zijn vaak erg nieuwsgierig en goed van vertrouwen. Tegen soortgenoten zijn zowel mannetje als vrouwtje daarentegen heel agressief en verdedigen zomers en 's winter fel hun territorium. Ze tonen daarbij de rode borstveren. Meestal maken ze hun nesten goed verborgen op de grond. Om te voorkomen dat de jonge Roodborstjes niet door hun eigen ouders verjagen worden hebben ze nog geen rode borst. Het kleine bruine vogel met kenmerkende oranjerode borst en gezicht en een lichte onderbuik. Leeft buiten de broedperiode solitair. Jonge vogels zijn lichtbruin gevlekt.

Roodborsten zoekt voedsel op de grond of vanaf zitplaatsen. Ze broeden van april tot in juli. Het zijn halfholenbroeder, maar bouwt ook open nesten; broedt op of laag boven de grond in een boom, muur of in dichte klimplanten. Het is een slordig nest van grassen en bladeren. De jongen zitten 13 tot 15 dagen op het nest. Als ze zijn uitgevlogen jongen worden ze nog 2 tot 3 weken verzorgd.


Aan Koolmezen geen gebrek. Beide foto's op de onderste rij tonen een Koolmees met een kale kop, als gevolg van een heftige rui.

Soms zie je een vogel met een hele kale kop en nek. Het verenkleed is vaal, er steken her en der (gebroken) veren uit en de vogel heeft kale plekken. Hij lijkt ziek, maar is het niet! Zo ongezond kunnen vogels er nu eenmaal uitzien tijdens de rui. Maar na de rui zijn ze weer als herboren. Spik en span en klaar voor de winter, of om naar een ander continent te vliegen. De Koolmees op de foto lijkt alleen op z'n kop last te hebben van kaalheid, maar langs zijn borst steekt ook een veer naar buiten. Als de veren massaal uit de vleugels loskomen wordt het vliegen moeilijker. Dan lopen ze het risico om ten prooi te vallen van een predator.

Verder vallen de oude veren van vogels uit rond juli - augustus en groeien er nieuwe aan. Dat heet ‘in de rui gaan’. Met minder veren is het moeilijk vliegen, dus dan word je nog eens extra snel opgegeten als je opvalt. De oplossing: verstoppen. Ruien kost bovendien veel energie, dus je gedeisd houden is handig. Dat klinkt niet goed. Waarom gebeurt het dan toch ieder jaar bij alle vogels? Ook dat is simpel: hun verenkleed verslijt in een jaar. Het verslijt zo erg, dat ze niet goed meer kunnen vliegen, op temperatuur blijven of voedsel zoeken. Dat klinkt ook niet goed, dan toch maar vervangen die veren.


De Pimpelmees en een juveniele die een bad neemt.

De pimpelmees is kleiner dan de koolmees en heeft een korte snavel. Het mannetje en vrouwtje zijn zo goed als gelijk en hebben beide een blauwe kruin met witte begrenzing. De bovenzijde is groenachtig en de onderzijde geel zonder zwarte streep. De pimpelmees heeft blauwe vleugels met een witte vleugelstreep. Het juveniel is op de kop groenachtig (dus niet blauw) en op de wang geelachtig. De pimpelmees broedt in loofbossen, gemengde bossen, bosschages, heggen, parken en tuinen met bomen. Het is grotendeels een standvogel. Hij maakt een viltig nest van zachte plantendelen, wol, haren en veren. Hij nestelt in boomholtes, gaten in muren en nestkasten. Soms wordt er op ongewone plaatsen genesteld zoals in brievenbussen.

Er wordt een grote intelligentie toegeschreven aan deze vogel, deels omdat hij in staat is om nieuwe voedselbronnen te vinden. Zodra er een nieuwe manier van voedsel gevonden is ontdekt, leren pimpelmezen snel van elkaar. Als een zeer regelmatige bezoeker van voederapparaten in de tuin valt hij op door zijn behendigheid met poten en snavel tijdens het eten. Uit onderzoek is gebleken dat meer dan honderd pimpelmezen na elkaar een tuin kunnen bezoeken. Pimpelmezen bouwen hun nesten in holle bomen, maar ze accepteren gemakkelijk nestkasten. Ze keren daar ook vaak terug. De soort is de meest frequente gebruiker van nestkasten in tuinen. Nadeel is wel dat de voorraad rupsen in een tuin minder is dan in een bos. Reden is dat er minder bomen in een tuin staan. Rupsen vormen het hoofdvoedsel voor het grootbrengen van jongen.