Wat is de mooiste plaats voor een Winterkoning om een nest te maken? Nou, onder de voortent van mijn fotohut. De Winterkoning zag al eerder onder de voortent vliegen als ik daar naar de vogels zat te kijken of foto's wou maken. Ik had ook een klein vermoede dat er een nest zou zijn, maar dat was achter het camouflagenet dat onder het voortentdoek is gespannen niet op. Vanmiddag was ik wat onderhoud aan het plegen toen de winterkoning er weer onder vandaan vloog. Nu zag ik het nest wel. Dus heb ik snel een foto genomen voordat het vogeltje terug kwam. Je zou kunnen zeggen dat ik een gastgezin heb.
De Winterkoning is een klein gedrongen, zandbruin vogeltje van bijna tien centimeter met een opgewipt staartje. De lichaamslengte bedraagt 9 tot 10 cm. Winterkoninkjes eten voornamelijk insecten en spinnen. De winterkoning heeft zich aangepast aan zowel bosrijke als open gebieden zoals boomloze eilanden. Verder broedt de vogel in parken en tuinen. Belangrijk is dat zich ergens dichte struwelen bevinden zoals heggen, braamstruiken of dichte vegetaties bij water. De winterkoning is in Nederland en België een van de meest algemene vogelsoorten.
De winterkoning broedt van half april tot in juli. Vooral in de bosrijke streken van de hogere zandgronden komt de soort veel voor, maar ook in boomrijke woonwijken en in moerassen en duinen met veel struweel. Als er voldoende groen aanwezig is, komt de winterkoning voor tot in de centra van grote steden. Winterkoningen zoeken hun voedsel in en nabij struikgewas, meestal op of laag boven de grond. Met hun fijne snavel zijn ze gespecialiseerd in het eten van kleine insecten, rupsen, spinnetjes, larven en zaadjes. Ook uit kleine spleten in bijvoorbeeld schors kunnen zij allerlei eiwitrijk gedierte peuteren.
De Winterkoning broedt van half april tot in juli en heeft twee legsels per jaar, die bestaan uit 5-7 eieren. De broedduur is 13-15 dagen. De jongen zitten 15-19 dagen op het nest en worden tot 18 dagen na uitvliegen nog gevoerd door beide ouders. Nest is bolvormig met veel mos, en een opening aan de zijkant. Het mannetje maakt meerdere nesten, waarna het vrouwtje uiteindelijk één nest uitkiest om in te broeden. Als het vrouwtje op de eieren zit, probeert het mannetje een ander vrouwtje te lokken in één van de andere nesten.
dinsdag 2 mei 2023
maandag 1 mei 2023
De Merel is druk met voedsel voor de kuikens
Vanmorgen was het afwisselt bewolkt, maar ik koos er toch voor om foto's te gaan maken. Ik wist dat de Zwartkop weer teruggekeerd was in de tuin bij onze schuur. Daar heb ik ook een foto van, maar toen ik heb voor de lens had zat hij te zingen met het hoofd van mij weggedraaid. Jammer. ik kon wel enkele foto's maken van een Merel die een van zijn uitgevlogen jongen aan het voeden was.
De merel man zag ik met regenwormen in zijn snavel. Een tijdje later zag ik dat hij onder wat dorre bladeren naar wormen, spinnen en kevers zocht om de bedelende jonge te voeden. Maar de honger van de jongelingen is nauwelijks te stillen. Ze zitten nog in de volle groei en dat kan alleen door veel eiwitten binnen te krijgen. en daar zijn heel veel wormen en rupsen voor nodig. Pas uitgevlogen jongen kunnen vaak nog niet goed vliegen maar worden nog wel gevoerd door de ouders. Nadat de jongen uitgevlogen zijn, begint het vrouwtje vaak alweer met de bouw van het volgende nest of met het restaureren van het bestaande nest. Merels hebben twee of drie nesten per jaar. Het mannetje gaat nog tot zo'n twee weken na het uitvliegen door met voeren van de steeds zelfstandiger wordende jongen.
Als talrijkste broedvogel in Nederland ontbreekt de Merel alleen in landschappen waar geen bomen of struiken te vinden zijn. De hoogste dichtheden per vierkante kilometer zitten in stedelijk gebied met veel groen, in agrarisch cultuurland met veel heggen en in randen van gevarieerde loofbossen. Van schuwe bosvogel is de Merel in de afgelopen twee eeuwen veranderd in een succesvolle cultuurvolger.
De aantallen namen ook in de afgelopen tientallen jaren nog toe, deels door het bezetten van nieuwe gebieden zoals in uitbreidingswijken of bosaanplant, vooral in Nederland. Sinds ongeveer 2005 stagneren de aantallen of nemen ze licht af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van enkele droge voorjaren, die ongunstig zijn voor de vooral van regenwormen levende Merel. Hoewel vaak waarneembaar, zijn er geen bewijzen dat predatie van nesten en jongen door Eksters van betekenis is voor de populatie Merels.
De merel man zag ik met regenwormen in zijn snavel. Een tijdje later zag ik dat hij onder wat dorre bladeren naar wormen, spinnen en kevers zocht om de bedelende jonge te voeden. Maar de honger van de jongelingen is nauwelijks te stillen. Ze zitten nog in de volle groei en dat kan alleen door veel eiwitten binnen te krijgen. en daar zijn heel veel wormen en rupsen voor nodig. Pas uitgevlogen jongen kunnen vaak nog niet goed vliegen maar worden nog wel gevoerd door de ouders. Nadat de jongen uitgevlogen zijn, begint het vrouwtje vaak alweer met de bouw van het volgende nest of met het restaureren van het bestaande nest. Merels hebben twee of drie nesten per jaar. Het mannetje gaat nog tot zo'n twee weken na het uitvliegen door met voeren van de steeds zelfstandiger wordende jongen.
Als talrijkste broedvogel in Nederland ontbreekt de Merel alleen in landschappen waar geen bomen of struiken te vinden zijn. De hoogste dichtheden per vierkante kilometer zitten in stedelijk gebied met veel groen, in agrarisch cultuurland met veel heggen en in randen van gevarieerde loofbossen. Van schuwe bosvogel is de Merel in de afgelopen twee eeuwen veranderd in een succesvolle cultuurvolger.
De aantallen namen ook in de afgelopen tientallen jaren nog toe, deels door het bezetten van nieuwe gebieden zoals in uitbreidingswijken of bosaanplant, vooral in Nederland. Sinds ongeveer 2005 stagneren de aantallen of nemen ze licht af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van enkele droge voorjaren, die ongunstig zijn voor de vooral van regenwormen levende Merel. Hoewel vaak waarneembaar, zijn er geen bewijzen dat predatie van nesten en jongen door Eksters van betekenis is voor de populatie Merels.
vrijdag 28 april 2023
Zwartkop toont zijn verenpracht aan vrouwtje
Als een vogel mannetje indruk wil maken bij een vouwtje doet hij dat met een soort dans. Dat dansen wordt balts genoemd. De balts moet er voor zorgen dat er een band onstaat tussen het mannetje en het vrouwtje. Zodra het vrouwtje het mannetje leuk vindt beginnen ze samen aan het bouwen van een nest. Er zijn ook mannetjes die al een nest of meerdere nesten klaar hebben. Als het vrouwtje het mannetje aardig vindt en een van zijn nesten heeft goedgekeurd, volgt de paring. De zang van de vogels maakt ook deel uit van de balts, of het lokken van een vrouwtje.

Het mannetje spreidt zijn vleugels en pluimen om zo mooi mogelijk voor de dag te komen en zo het vrouwtje voor zich te winnen.
De balts vergroot de bereidheid tot paring doordat tijdens de balts de seksuele motivatie toeneemt. Tegelijkertijd vermindert de balts de agressie tussen de partners. Baltsgedrag bestaat meestal uit een mengsel van handelingen uit voortplantingsgedrag en handelingen uit aanvals- en vluchtgedrag. Vaak bevat het ook handelingen van andere gedragssystemen. Sommige dieren (vooral vogels) komen altijd naar dezelfde plek om baltsgedrag te vertonen. Zo'n plek wordt een lek genoemd, naar het Zweedse woord voor speelplaats. Er zijn veel verschillende soorten dieren die in theorie met elkaar zouden kunnen paren en ook nog eens gezonde nakomelingen zouden kunnen krijgen. Toch komt dit zelden voor. Dieren reageren namelijk niet op het baltsgedrag van een andere soort.
Zwartkop mannetjes zingen vaak vanuit boom of top van struik. Een aanwijzingen voor een nest is de alarm roep; ritmisch herhaald 'wet-wet-wet'roepje (lijkt op dat van Tuinfluiter maar minder scherp). Het mannetje begint met de nestbouw. Hij bouwt verschillende platformpjes, waarna het vrouwtje haar keuze maakt. Daarna voltooien beide partners het gekozen nest. Beide partners zorgen voor het voedsel van de jonge vogeltjes in het nest en verwijderen de uitwerpselpakketje. De zangactiviteit broedvogels zakt snel in na eileg.
De Zwartkop is ongeveer net zo groot als een koolmees en dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Een jong mannetje heeft in de winter een zwarte pet, met bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.
De meeste Zwartkoppen vind je op de hoge gronden, met name in gevarieerde bossen met een hoog aandeel loofhout. Ze kunnen ook broeden in grote tuinen met veel beplanting, met name daar waar oude bomen en veel dichte struiken voorkomen. De landelijke broedpopulatie nam de afgelopen tientallen jaren continu toe. De Zwartkop is beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming. Voor deze soort zijn in Nederland geen Natura 2000-gebieden aangewezen. De Staat van Instandhouding van de Zwartkop als broedvogel in Nederland is gunstig.

Het Zwartkop vrouwtje heeft een zilvergrijze onderkant en grauwe lichtbruine rug en vleugels en een bruin petje.
De Zwartkop broedt in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief dorpen en stedelijk gebied. De eileg begint eind april en gaat door tot tot eind juni, met een piek in mei en begin juni. Eén tot twee broedsels per jaar, meestal 4-5 eieren, broedduur 12-16 dagen, nestjongenperiode 11-12 dagen, jongen worden na uitvliegen nog 2-3 weken gevoerd.
Het mannetje spreidt zijn vleugels en pluimen om zo mooi mogelijk voor de dag te komen en zo het vrouwtje voor zich te winnen.
De balts vergroot de bereidheid tot paring doordat tijdens de balts de seksuele motivatie toeneemt. Tegelijkertijd vermindert de balts de agressie tussen de partners. Baltsgedrag bestaat meestal uit een mengsel van handelingen uit voortplantingsgedrag en handelingen uit aanvals- en vluchtgedrag. Vaak bevat het ook handelingen van andere gedragssystemen. Sommige dieren (vooral vogels) komen altijd naar dezelfde plek om baltsgedrag te vertonen. Zo'n plek wordt een lek genoemd, naar het Zweedse woord voor speelplaats. Er zijn veel verschillende soorten dieren die in theorie met elkaar zouden kunnen paren en ook nog eens gezonde nakomelingen zouden kunnen krijgen. Toch komt dit zelden voor. Dieren reageren namelijk niet op het baltsgedrag van een andere soort.
Zwartkop mannetjes zingen vaak vanuit boom of top van struik. Een aanwijzingen voor een nest is de alarm roep; ritmisch herhaald 'wet-wet-wet'roepje (lijkt op dat van Tuinfluiter maar minder scherp). Het mannetje begint met de nestbouw. Hij bouwt verschillende platformpjes, waarna het vrouwtje haar keuze maakt. Daarna voltooien beide partners het gekozen nest. Beide partners zorgen voor het voedsel van de jonge vogeltjes in het nest en verwijderen de uitwerpselpakketje. De zangactiviteit broedvogels zakt snel in na eileg.
De Zwartkop is ongeveer net zo groot als een koolmees en dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Een jong mannetje heeft in de winter een zwarte pet, met bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.
De meeste Zwartkoppen vind je op de hoge gronden, met name in gevarieerde bossen met een hoog aandeel loofhout. Ze kunnen ook broeden in grote tuinen met veel beplanting, met name daar waar oude bomen en veel dichte struiken voorkomen. De landelijke broedpopulatie nam de afgelopen tientallen jaren continu toe. De Zwartkop is beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming. Voor deze soort zijn in Nederland geen Natura 2000-gebieden aangewezen. De Staat van Instandhouding van de Zwartkop als broedvogel in Nederland is gunstig.
Het Zwartkop vrouwtje heeft een zilvergrijze onderkant en grauwe lichtbruine rug en vleugels en een bruin petje.
De Zwartkop broedt in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief dorpen en stedelijk gebied. De eileg begint eind april en gaat door tot tot eind juni, met een piek in mei en begin juni. Eén tot twee broedsels per jaar, meestal 4-5 eieren, broedduur 12-16 dagen, nestjongenperiode 11-12 dagen, jongen worden na uitvliegen nog 2-3 weken gevoerd.
donderdag 6 april 2023
Alpenwatersalamanders voor mijn fotohut
Vanmorgen heb ik het vijvertje voor mijn fotohut schoongemaakt. Toen het vuile water bijna weggepompt was zag ik twee Alpenwatersalamanders tussen de rottende boomblad en het slip tevoorschijn komen. Ik heb ze tijdelijk ik een klein aquarium gezet, en later, toen er weer een laagje water in het vijvertje stond teruggezet. Wel eerst een paar foto's gemaakt met mijn telefoon.

Alpenwatersalamander met oranje ongevlekte buik, en zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken.
De Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris) is herkenbaar aan zijn fel oranje ongevlekte buik. De mannetjes zijn in het voorjaar donkerblauw met een zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken. Bij de vrouwtjes ontbreekt een rugkam, de staartkam- en zoom zijn smal en oranje van kleur. De intense blauwe kleuren ontbreken, wel zijn op de rug en flanken groene tot blauwe, grillige vlekken aanwezig die doen denken aan een marmertekening. Alpenwatersalamanders kunnen tot ongeveer 12 cm groot worden. De larven hebben een relatief stompe staartpunt en donkere vlekjes. Ze kunnen onder water ademhalen via de huid, maar het blijft noodzakelijk om af en toe aan de oppervlakte zuurstof te halen.
De Alpenwatersalamander is niet kieskeurig wat betreft zijn voortplantingsbiotoop. In het voorjaar is hij in allerlei typen water te vinden, zolang het niet snel stromend of rijk aan vis is. De dieren baltsen in de periode april - eind mei. De eieren worden, net als bij andere watersalamanders, tussen opgevouwen blaadjes van waterplanten afgezet. Als waterplanten ontbreken, in sterk beschaduwde wateren, vormen afgevallen bladeren op de bodem een alternatief. De eieren zijn van de andere watersalamanders te onderscheiden door hun grijze kleur, vooral goed zichtbaar bij verse eieren. De soort legt 100 - 150 eieren vanaf april, met een duidelijke piek in mei en juni. Na 10 tot 26 dagen komen de eieren uit. Na half september zijn er nauwelijks nog larven aanwezig. Incidenteel worden larven in het najaar of in de wintermaanden gemeld.
Alpenwatersalamanders overwinteren voornamelijk op het land. Er zijn ook waarnemingen van kleine aantallen dieren die de hele winter in het water verblijven. Vanaf januari trekken ze naar het water met een piek begin maart. De meeste volwassen dieren worden tot en met juni waargenomen met een piek in april en de eerste heft van mei. Daarna nemen het aantal volwassen dieren in het water snel af. De eerste juveniele dieren kruipen medio juni het land op. De eerste drie jaar, tot ze geslachtsrijp zijn, verblijven ze op het land. Alpenwatersalamanders kunnen tot tien jaar oud worden.
Salamanders zijn net als alle amfibieën koudbloedig en hebben relatief weinig zuurstof nodig. Een aantal soorten salamanders ontwikkelt longen, vooral de soorten in Europa. Als ze onder water verblijven geschiedt de ademhaling door de dunne huid en door zuurstofopnemende cellen in het mondslijmvlies. De huid is bij de salamanders het belangrijkste ademhalingsorgaan en is zeer goed doorbloed. Salamanders dienen, net als salamanders in het algemeen en andere amfibieën, als bio-indicatoren vanwege hun dunne, gevoelige huid en het bewijs van hun aanwezigheid (of afwezigheid) kan dienen als indicator voor de gezondheid van het milieu. De meeste soorten zijn zeer gevoelig voor subtiele veranderingen in de pH- waarde van de beken en meren waarin ze leven. Omdat hun huid waterdoorlatend is, nemen ze via hun huid zuurstof en andere stoffen op die ze nodig hebben. Wetenschappers bestuderen de stabiliteit van de amfibieënpopulatie bij het bestuderen van de waterkwaliteit van een bepaald waterlichaam.
Het zwaartepunt van de verspreiding van de Alpenwatersalamander ligt in Noord-Brabant en Limburg. Buiten beide genoemde provincies is de soort bekend van Zeeuws-Vlaanderen, het Rijk van Nijmegen en Drenthe. Door uitzettingen komt de soort nu ook relatief algemeen voor op de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en Het Gooi. Ook duikt de soort vaak op in stedelijk gebied. De soort komt vaak voor in de buurt van bos en/of houtwallen. Hij heeft een voorkeur voor zandige leemgronden, waar hij voorkomt in beboste gebieden (loofbos) of kleinschalige landschappen met heggen en struwelen.

Alpenwatersalamander met oranje ongevlekte buik, en zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken.
De Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris) is herkenbaar aan zijn fel oranje ongevlekte buik. De mannetjes zijn in het voorjaar donkerblauw met een zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken. Bij de vrouwtjes ontbreekt een rugkam, de staartkam- en zoom zijn smal en oranje van kleur. De intense blauwe kleuren ontbreken, wel zijn op de rug en flanken groene tot blauwe, grillige vlekken aanwezig die doen denken aan een marmertekening. Alpenwatersalamanders kunnen tot ongeveer 12 cm groot worden. De larven hebben een relatief stompe staartpunt en donkere vlekjes. Ze kunnen onder water ademhalen via de huid, maar het blijft noodzakelijk om af en toe aan de oppervlakte zuurstof te halen.
De Alpenwatersalamander is niet kieskeurig wat betreft zijn voortplantingsbiotoop. In het voorjaar is hij in allerlei typen water te vinden, zolang het niet snel stromend of rijk aan vis is. De dieren baltsen in de periode april - eind mei. De eieren worden, net als bij andere watersalamanders, tussen opgevouwen blaadjes van waterplanten afgezet. Als waterplanten ontbreken, in sterk beschaduwde wateren, vormen afgevallen bladeren op de bodem een alternatief. De eieren zijn van de andere watersalamanders te onderscheiden door hun grijze kleur, vooral goed zichtbaar bij verse eieren. De soort legt 100 - 150 eieren vanaf april, met een duidelijke piek in mei en juni. Na 10 tot 26 dagen komen de eieren uit. Na half september zijn er nauwelijks nog larven aanwezig. Incidenteel worden larven in het najaar of in de wintermaanden gemeld.
Alpenwatersalamanders overwinteren voornamelijk op het land. Er zijn ook waarnemingen van kleine aantallen dieren die de hele winter in het water verblijven. Vanaf januari trekken ze naar het water met een piek begin maart. De meeste volwassen dieren worden tot en met juni waargenomen met een piek in april en de eerste heft van mei. Daarna nemen het aantal volwassen dieren in het water snel af. De eerste juveniele dieren kruipen medio juni het land op. De eerste drie jaar, tot ze geslachtsrijp zijn, verblijven ze op het land. Alpenwatersalamanders kunnen tot tien jaar oud worden.
Salamanders zijn net als alle amfibieën koudbloedig en hebben relatief weinig zuurstof nodig. Een aantal soorten salamanders ontwikkelt longen, vooral de soorten in Europa. Als ze onder water verblijven geschiedt de ademhaling door de dunne huid en door zuurstofopnemende cellen in het mondslijmvlies. De huid is bij de salamanders het belangrijkste ademhalingsorgaan en is zeer goed doorbloed. Salamanders dienen, net als salamanders in het algemeen en andere amfibieën, als bio-indicatoren vanwege hun dunne, gevoelige huid en het bewijs van hun aanwezigheid (of afwezigheid) kan dienen als indicator voor de gezondheid van het milieu. De meeste soorten zijn zeer gevoelig voor subtiele veranderingen in de pH- waarde van de beken en meren waarin ze leven. Omdat hun huid waterdoorlatend is, nemen ze via hun huid zuurstof en andere stoffen op die ze nodig hebben. Wetenschappers bestuderen de stabiliteit van de amfibieënpopulatie bij het bestuderen van de waterkwaliteit van een bepaald waterlichaam.
Het zwaartepunt van de verspreiding van de Alpenwatersalamander ligt in Noord-Brabant en Limburg. Buiten beide genoemde provincies is de soort bekend van Zeeuws-Vlaanderen, het Rijk van Nijmegen en Drenthe. Door uitzettingen komt de soort nu ook relatief algemeen voor op de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en Het Gooi. Ook duikt de soort vaak op in stedelijk gebied. De soort komt vaak voor in de buurt van bos en/of houtwallen. Hij heeft een voorkeur voor zandige leemgronden, waar hij voorkomt in beboste gebieden (loofbos) of kleinschalige landschappen met heggen en struwelen.
Abonneren op:
Posts (Atom)