donderdag 6 april 2023

Alpenwatersalamanders voor mijn fotohut

Vanmorgen heb ik het vijvertje voor mijn fotohut schoongemaakt. Toen het vuile water bijna weggepompt was zag ik twee Alpenwatersalamanders tussen de rottende boomblad en het slip tevoorschijn komen. Ik heb ze tijdelijk ik een klein aquarium gezet, en later, toen er weer een laagje water in het vijvertje stond teruggezet. Wel eerst een paar foto's gemaakt met mijn telefoon.


Alpenwatersalamander met oranje ongevlekte buik, en zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken.

De Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris) is herkenbaar aan zijn fel oranje ongevlekte buik. De mannetjes zijn in het voorjaar donkerblauw met een zwart-wit geblokte rugkam en een band van zwarte stippen op de flanken. Bij de vrouwtjes ontbreekt een rugkam, de staartkam- en zoom zijn smal en oranje van kleur. De intense blauwe kleuren ontbreken, wel zijn op de rug en flanken groene tot blauwe, grillige vlekken aanwezig die doen denken aan een marmertekening. Alpenwatersalamanders kunnen tot ongeveer 12 cm groot worden. De larven hebben een relatief stompe staartpunt en donkere vlekjes. Ze kunnen onder water ademhalen via de huid, maar het blijft noodzakelijk om af en toe aan de oppervlakte zuurstof te halen.

De Alpenwatersalamander is niet kieskeurig wat betreft zijn voortplantingsbiotoop. In het voorjaar is hij in allerlei typen water te vinden, zolang het niet snel stromend of rijk aan vis is. De dieren baltsen in de periode april - eind mei. De eieren worden, net als bij andere watersalamanders, tussen opgevouwen blaadjes van waterplanten afgezet. Als waterplanten ontbreken, in sterk beschaduwde wateren, vormen afgevallen bladeren op de bodem een alternatief. De eieren zijn van de andere watersalamanders te onderscheiden door hun grijze kleur, vooral goed zichtbaar bij verse eieren. De soort legt 100 - 150 eieren vanaf april, met een duidelijke piek in mei en juni. Na 10 tot 26 dagen komen de eieren uit. Na half september zijn er nauwelijks nog larven aanwezig. Incidenteel worden larven in het najaar of in de wintermaanden gemeld.


Alpenwatersalamanders overwinteren voornamelijk op het land. Er zijn ook waarnemingen van kleine aantallen dieren die de hele winter in het water verblijven. Vanaf januari trekken ze naar het water met een piek begin maart. De meeste volwassen dieren worden tot en met juni waargenomen met een piek in april en de eerste heft van mei. Daarna nemen het aantal volwassen dieren in het water snel af. De eerste juveniele dieren kruipen medio juni het land op. De eerste drie jaar, tot ze geslachtsrijp zijn, verblijven ze op het land. Alpenwatersalamanders kunnen tot tien jaar oud worden.

Salamanders zijn net als alle amfibieën koudbloedig en hebben relatief weinig zuurstof nodig. Een aantal soorten salamanders ontwikkelt longen, vooral de soorten in Europa. Als ze onder water verblijven geschiedt de ademhaling door de dunne huid en door zuurstofopnemende cellen in het mondslijmvlies. De huid is bij de salamanders het belangrijkste ademhalingsorgaan en is zeer goed doorbloed. Salamanders dienen, net als salamanders in het algemeen en andere amfibieën, als bio-indicatoren vanwege hun dunne, gevoelige huid en het bewijs van hun aanwezigheid (of afwezigheid) kan dienen als indicator voor de gezondheid van het milieu. De meeste soorten zijn zeer gevoelig voor subtiele veranderingen in de pH- waarde van de beken en meren waarin ze leven. Omdat hun huid waterdoorlatend is, nemen ze via hun huid zuurstof en andere stoffen op die ze nodig hebben. Wetenschappers bestuderen de stabiliteit van de amfibieënpopulatie bij het bestuderen van de waterkwaliteit van een bepaald waterlichaam.


Het zwaartepunt van de verspreiding van de Alpenwatersalamander ligt in Noord-Brabant en Limburg. Buiten beide genoemde provincies is de soort bekend van Zeeuws-Vlaanderen, het Rijk van Nijmegen en Drenthe. Door uitzettingen komt de soort nu ook relatief algemeen voor op de Veluwe, Utrechtse Heuvelrug en Het Gooi. Ook duikt de soort vaak op in stedelijk gebied. De soort komt vaak voor in de buurt van bos en/of houtwallen. Hij heeft een voorkeur voor zandige leemgronden, waar hij voorkomt in beboste gebieden (loofbos) of kleinschalige landschappen met heggen en struwelen.