De familie van de Europese vinkachtigen (Fringillidae) bestaat uit zangvogels die voor een groot deel in de bossen leven. De meeste vinken zijn zaadeters en dat kun je zien aan de relatief korte en wat dikkere snavel. Daarbij hebben ze relatief grote kaakspieren, dit om de zaden te kunnen kraken. Bij vinken verschillen de mannetjes vaak in uiterlijk ten opzichte van de vrouwtjes. Veel vinken bouwen komvormige en stevige nesten. Wereldwijd komen er ruim 110 vinkensoorten voor.
De gewone vink en de groenling zijn kleine zangvogeltjes, die gemiddelde de grootte hebben van de huismus. Enkel de kruisbek en de appelvink zijn groter dan dit gemiddelde. Twee soorten die we trouwens niet heel vaak in onze tuin zullen aantreffen. Wij moeten het in hoofdzaak stellen met de gewone vink , de groenling. In de winter en voorjaar kan de keep, de putter en de goudvink op de voedertafel komen.
Het zijn meest zaad etende vogels met een korte, sterke snavel. Ze hebben een harde schedel en grote kaakspieren, die nodig zijn om de zeer harde zaden te kraken. De mannetjes verschillen meestal van de vrouwtjes in uiterlijk.
Onder de Europese vinkachtige vallen de; Vink, Keep, Groenling, Appelvink, Goudvink, Kneu, Putter, Frater, Sijs, Kleine barmsijs, Grote barmsijs, Witstuitbarmsijs, Citroensijs, Europese kanarie, Haakbek, Kruisbek, Grote kruisbek, Witbandkruisbek, Schotse kruisbek en de Roodmus.